Quiz Design T-H

QUIZ DESIGN T-H 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BVMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

QUIZ DESIGN T-H 

Slide 1 - Tekstslide

Grafische vormgeving. Wat past er niet bij?
A
3 dimensionaal
B
gemaakt voor beeldscherm
C
gemaakt voor papier
D
letters en beeld

Slide 2 - Quizvraag

Sleep het juiste plaatje naar het juiste begrip:
Industriële vormgeving
Ambachtelijke vormgeving
Grafische vormgeving
Design

Slide 3 - Sleepvraag

Sleep de plaatjes naar het juiste begrip:
Industriële Vormgeving
Ambachtelijke Vormgeving

Slide 4 - Sleepvraag

Wat is grafische vormgeving
A
de vorm van letters en tekst op drukwerk of andere media
B
de vorm van het afbeeldingen op drukwerk of andere media
C
de vormgeving van tekst en beeld op drukwerk of andere media

Slide 5 - Quizvraag


industriele vormgeving ja of nee?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag

Wat is Industriële vormgeving?
A
Vormgeving van producten die in een atelier gemaakt worden.
B
Vormgeving van producten die in fabrieken gemaakt worden.
C
Vormgeving van producten die met de hand gemaakt worden.
D
Vormgeving van producten die je haalt uit verre landen.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de doelgroep van Delfst blauw?
A
Verzamelaars van serviesgoed
B
Kunst verzamelaars
C
Toeristen
D
Design liefhebbers

Slide 8 - Quizvraag

Een doelgroep is:
A
Een groep mensen die dezelfde interesse hebben
B
Een groep mensen die samen iets ondernemen
C
Een groep mensen die samen uit eten gaan
D
Een groep mensen die jij wilt bereiken met je activiteit

Slide 9 - Quizvraag

Noem de 4 belangrijkste dingen bij het ontwerpen van een gebruiksvoorwerp:
A
Decoratie, afmetingen, ondergrond, aanzicht
B
Kleur, vorm, materiaal, praktische functie
C
verpakking, instructie, logo, doel
D
Doelgroep, prijs, presentatie, maat

Slide 10 - Quizvraag

Een ander woord voor decoratie is:
A
filmset
B
versiering
C
adoratie
D
tekening

Slide 11 - Quizvraag

Een Designer moet bij het ontwerpen rekening houden met de functie van het product. Een ander woord hiervoor is:
A
Deel/overeenkomst
B
Praktisch/indeling
C
Gedeelde verdiepingen
D
Doel

Slide 12 - Quizvraag

Noem de 4 belangrijkste dingen bij het ontwerpen van een gebruiksvoorwerp:
A
Decoratie, afmetingen, ondergrond, aanzicht
B
Kleur, vorm, materiaal, praktische functie
C
verpakking, instructie, logo, doel
D
Doelgroep, prijs, presentatie, maat

Slide 13 - Quizvraag

Ambachtelijke vormgeving kenmerkt zich door:
A
grote aantallen
B
met de hand gemaakt
C
betekenis vaak belangrijk
D
altijd een sieraad

Slide 14 - Quizvraag


Wat is massaproductie?
A
Productie van grote hoeveelheden met de hand.
B
Productie van grote hoeveelheden in een fabriek.
C
Bouwen van fabrieken met machines en bouwvakkers.
D
Productie van kleine hoeveelheden in een fabriek.

Slide 15 - Quizvraag

Autonome kunst
Toegepaste kunst

Slide 16 - Sleepvraag



Autonome kunst


Toegepaste kunst
AUTONOME KUNST
TOEGEPASTE KUNST

Slide 17 - Sleepvraag

Wat is een voorbeeld van toegepaste kunst?
A
B
C
D

Slide 18 - Quizvraag

Toegepaste kunst is kunst die
A
alleen maar mooi is
B
een gebruiksfunctie heeft
C
is alleen maar om naar te kijken
D
door iemand is gemaakt

Slide 19 - Quizvraag

Welk werk hoort bij welke kunstenaar?
Stan Gubbels
Andy Warhol
Keith Haring

Slide 20 - Sleepvraag

Keith Haring is een:
A
Autonoom kunstenaar
B
Industrieel vormgever
C
Ambachtelijke vakman
D
Graffiti kunstenaar

Slide 21 - Quizvraag

Drukpers
Stempel
Sjabloon

Slide 22 - Sleepvraag

Delftsblauw tegenwoordig vooral gemaakt voor toeristen. Kitsch of Design? Wat denk jij?
A
Kitsch
B
Design

Slide 23 - Quizvraag

Traditioneel Molentje
Modern Euromast
Kitsch
Kunst
Delfts blauw
Hugo Kaagman

Slide 24 - Sleepvraag

Kitsch
Hugo Kaagman
De Stijl
Assemblage

Slide 25 - Sleepvraag

Een manuscript is
A
een getypt document
B
een fotokopie
C
een met de handgeschreven tekst

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een initiaal?
A
een chocolade letter
B
een kleine letter
C
een beginletter
D
een eindletter

Slide 27 - Quizvraag

High-tech is:
A
Vormgeving van gebruiksvoorwerpen waarbij de nadruk wordt gelegd op de technische kenmerken zoals de constructie
B
Vormgeving van gebruiksvoorwerpen waarbij de nadruk wordt gelegd op de ambachtelijke technieken zoals bij potten bakken
C
Vormgeving van gebruiksvoorwerpen waarbij de nadruk wordt gelegd op de functionaliteit voor de gebruiker
D
Vormgeving van gebruiksvoorwerpen waarbij de nadruk wordt gelegd op kleur en vorm en deze aansluit bij de doelgroep

Slide 28 - Quizvraag

Organische vormen
A
Golvende, natuurlijke vormen die doen denken aan dingen uit de natuur.
B
Vormen in de kunst die lijken op organen
C
Natuurlijke vormen die lijken op allerlei organismen.
D
Gevouwen figuren, ook wel: origami

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een logo?
A
Een logisch antwoord
B
Een spel waarin het gaat om logica.
C
een watermerk
D
een beeldmerk

Slide 30 - Quizvraag

Dit bord heeft een motief op de rand
A
Een versiering wat zich herhaalt
B
All-over compositie
C
Een willekeurige versiering
D
Overlapping/afsnijding

Slide 31 - Quizvraag