6.1 m3

Economie
Leerdoelen:
  1. Je kent de productiefactoren die nodig zijn om te produceren;
  2. Je kent het verschil tussen arbeids- en kapitaalintensieve productie uitleggen en hierbij voorbeelden noemen.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Economie
Leerdoelen:
  1. Je kent de productiefactoren die nodig zijn om te produceren;
  2. Je kent het verschil tussen arbeids- en kapitaalintensieve productie uitleggen en hierbij voorbeelden noemen.

Slide 1 - Tekstslide

Formele of informele productie?
Alleen formele productie wordt ook wel "productie in enge zin" genoemd.
Alle productie in ons land, dus zowel in de formele als in de informele sector samen, is productie in ruime zin.

Slide 2 - Tekstslide

Kies uit formele- of informele productie.

Jan laat 's avonds de hond uit.
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 3 - Quizvraag

Kies uit formele- of informele productie.

Jan werkt op zaterdag bij de bakker. Hij heeft hier een tijdelijk contract.
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer je werkt in de formele sector, noemen we dit ook wel:
A
Productie in ruime zin
B
Productie in enge zin

Slide 5 - Quizvraag

Productiefactoren
Om een stoel te kunnen maken, heb je een aantal "dingen" nodig. Deze dingen noemen we ook wel productiefactoren. We onderscheiden vier verschillende productiefactoren, namelijk:

  1. Natuur
  2. Arbeid
  3. Kapitaal
  4. Ondernemerschap

Slide 6 - Tekstslide

Productiefactoren
Natuur:
Om een stoel te kunnen maken heb je materialen nodig, zoals hout. Met natuur bedoelen we dan ook alles wat de natuur levert, zoals grondstoffen, fosiele brandstoffen zoals olie en gas, de grond zelf, lucht, zonlicht en water.


Slide 7 - Tekstslide

Productiefactoren
Arbeid:
Als je al het materiaal verzameld hebt voor je stoel, moet je deze nog in elkaar zetten. We hebben dus arbeid nodig om de stoel daadwerkelijk te kunnen maken. Met arbeid bedoelen we zowel de lichamelijk als geestelijke inspanning die mensen leveren bij het produceren.


Slide 8 - Tekstslide

Productiefactoren
Kapitaal:
Het hout moet gezaagd worden, het ijzer moet gesmeed worden, de onderdelen moeten vastgeschroeft worden. We hebben dus materialen/machines nodig om de stoel te maken. Met kapitaal bedoelen we dan ook gereedschappen, gebouwen, machines en voertuigen.


Slide 9 - Tekstslide

Productiefactoren
Ondernemerschap:
Het maken van een stoel kost geld. Geld wat je ook had kunnen gebruiken om op vakantie te gaan. Nu je het besteedt aan het maken van een stoel, loop je een risico. Wat als de stoel niet verkoopt? Dan ben jij je geld kwijt. Met ondernemerschap bedoelen we dan ook het risico wat je loopt om winst of                                  verlies te maken.


Slide 10 - Tekstslide

Productiefactoren en beloningen
Tegenover de productiefactoren staat ook een beloning.

  1. Bij natuur is dat pacht.
  2. Bij arbeid is dat  loon
  3. Bij kapitaal is dat huur óf rente
  4. Bij ondernemerschap is dat (hopelijk) winst

Slide 11 - Tekstslide

Productiefactoren en beloningen
De beloning voor de productiefactor natuur is pacht.

Pacht is een beloning voor het verhuren van een stuk grond.

Slide 12 - Tekstslide

Productiefactoren en beloningen
De beloning voor de productiefactor arbeid is loon.

Je ontvangt loon (salaris) als je voor een baas werkt. Daarom is loon ook de beloning voor de productiefactor arbeid.

Slide 13 - Tekstslide

Productiefactoren en beloningen
De beloning voor de productiefactor kapitaal is huur of rente.

Als je een gebouw bezit, kun je dan verhuren. Je ontvangt dan dus huur als beloning.

Als je geld leent om bijvoorbeeld machines te kopen, dan is er sprake van rente.

Slide 14 - Tekstslide

Productiefactoren en beloningen
De beloning voor de productiefactor ondernemerschap is winst.

Als ondernemer krijg jij de omzet min de kosten (zoals de inkoop, loon, stroom) uitgekeerd. Als dit een positief getal is, dan spreken we van winst.

Slide 15 - Tekstslide

Arbeid- of kapitaalintensief
Vroeger werd veel met de hand gemaakt, dat was dus heel arbeidsintensief. Tegenwoordig worden veel goederen voortaan met behulp van machines gemaakt.

Als er bij de productie van een product sprake is van meer handwerk dan hulp van machines, dan spreken we van arbeidsintensief. Andersom noemen we het kapitaalintensief.

Slide 16 - Tekstslide

Restwaarde en afschrijving

Bedrijven hebben kapitaalgoederen (kassa's, kledingrekken, etc.).

Die spullen gaan een tijd mee, daarna kun je ze vaak nog verkopen, dat is de restwaarde.


Kapitaalgoederen worden steeds minder waard, de waardevermindering noem je afschrijving. De formule voor afschrijving:
Aanschafprijs - Restwaarde
-----------------------------------
Aantal gebruiksjaren

Slide 17 - Tekstslide

                                                    Bedrijfskolom 
Iedere stap in de bedrijfskolom zorgt er voor dat er een waarde wordt toegevoegd. De toegevoegde waarde.

Van oerproducent naar consument

Slide 18 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Chocoladefabriek
Supermarkt
Importeur
Cacaoplantage
Groothandel

Slide 19 - Sleepvraag