Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden
Trede 2
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zwakke werkwoorden
Trede 2

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet jij al over werkwoorden?

Slide 2 - Woordweb

Wat weet jij al over zwakke werkwoorden?

Slide 3 - Woordweb

Wat is een werkwoord?
  • Dingen die je kunt doen
    (fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen)
  • Er gebeurt iets
    (sneeuwen, hagelen, waaien, regenen)
  • Iemand is iets
    (zijn, worden, lijken, blijven)
  • Werkwoorden veranderen in de zin

Slide 4 - Tekstslide

Jan werkt al zijn hele leven.

Wat is het werkwoord in de zin?
A
Jan
B
werkt
C
zijn
D
leven

Slide 5 - Quizvraag

Het schijnt dat het morgen gaat regenen.

Wat zijn de werkwoorden in de zin?
A
schijnt
B
morgen
C
gaat
D
regenen

Slide 6 - Quizvraag

Soorten werkwoorden:
Zwakke werkwoorden en sterke werkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Het verschil

Slide 8 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden veranderen dus niet van klank als ze van tijd veranderen

Slide 9 - Tekstslide

Welk werkwoord is zwak? (of welke werkwoorden)
A
lopen
B
praten
C
dansen
D
vinden

Slide 10 - Quizvraag

Welk werkwoord is zwak? (of welke werkwoorden)
A
leven
B
lezen
C
drinken
D
eten

Slide 11 - Quizvraag

Werkwoordspelling

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 14 - Tekstslide

De persoonsvorm (PV)
  • In een zin zit altijd maar één persoonsvorm
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord


Slide 15 - Tekstslide

Deze stof vind ik:
A
Makkelijk tot gemiddeld
B
Gemiddeld tot moeilijk

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Link

Slide 18 - Link