regelmatige werkwoorden Duits

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

STAP 1





STAM

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

STAP 2




Persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
wohnen           

Ich _____________ in den Niederlanden.   
Wo ________________ du?                                
Ihr ____________________ in Deutschland.
                     

Slide 9 - Tekstslide

STAP 3




Uitgang

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
wohnen           

Ich _____________ in den Niederlanden.   
Wo ________________ du?                                
Ihr ____________________ in Deutschland.
                     

Slide 12 - Tekstslide

SAMENVATTING

1. Stam (-en /-n)
2. persoonlijk voornaamwoord (idewis)
3. Uitgangen ((fe) esttenten)
                           

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

0

Slide 16 - Video

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
het hele werkwoord + t
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord
D
het hele werkwoord -en of -n

Slide 19 - Quizvraag

Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord
A
Partytent
B
feesttenten
C
circustent
D
feestenten

Slide 20 - Quizvraag

du (wohnen)
A
wohnt
B
wohne
C
wohn
D
wohnst

Slide 21 - Quizvraag

ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 22 - Quizvraag

du (kommen)
A
komt
B
kommt
C
kommst
D
kommen

Slide 23 - Quizvraag


ich (hören)
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 24 - Quizvraag


ich (kaufen)
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufe
D
kauft

Slide 25 - Quizvraag


du (besuchen)
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 26 - Quizvraag

nu......voltooid deelwoord

Slide 27 - Tekstslide

Maak het voltooid deelwoord van spielen
A
spielte
B
gespielt
C
gespield
D
spielten

Slide 28 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van:
füttern
A
gefüttert
B
gefütterd
C
gefütert
D
gefüttern

Slide 29 - Quizvraag

Ik kan regelmatige werkwoorden in de juiste vorm zetten
A
Ja
B
Ik snap het, maar moet nog een beetje oefenen
C
Ja, natürlich! Ist ja super einfach!
D
Ik snap het nog niet

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide