Oncologie - Onderzoek en diagnose

Oncologie
Onderzoek en diagnose
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Oncologie
Onderzoek en diagnose

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Terugblik vorige lessen

Je leert welke onderzoeken je kunt doen om kanker vast te stellen

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Een quiz

Slide 3 - Tekstslide

Welk van de volgende opties beschrijft het beste de hiërarchische organisatie van het lichaam van klein naar groot?
A
Orgaan -> Orgaanstelsel -> Weefsel -> Cel
B
Cel -> Weefsel -> Orgaan -> Orgaanstelsel
C
Cel -> Orgaanstelsel -> Orgaan -> Weefsel
D
Weefsel -> Cel -> Orgaan -> Orgaanstelsel

Slide 4 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen is juist over de relatie tussen cellen en weefsels?
A
Weefsels bestaan uit verschillende typen organen.
B
Weefsels zijn de bouwstenen van cellen.
C
Weefsels bestaan uit groepen vergelijkbare cellen die samenwerken voor een specifieke functie.
D
Cellen en weefsels zijn synoniemen en verwijzen naar hetzelfde niveau van biologische organisatie.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een van de belangrijkste oorzaken van het ontstaan van kanker op cellulair niveau?
A
Overmatige productie van normale cellen
B
Ongecontroleerde celdeling door mutaties in het DNA
C
Verminderde aanmaak van rode bloedcellen
D
Verhoogde apoptose (geprogrammeerde celdood)

Slide 6 - Quizvraag

Welke van de volgende factoren kan bijdragen aan de ontwikkeling van kanker?
A
Blootstelling aan ultraviolette (UV) straling
B
Regelmatige lichaamsbeweging
C
Gezonde voeding
D
Adequate nachtrust

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de rol van tumorsuppressorgenen in de preventie van kanker?
A
Ze stimuleren de celdeling.
B
Ze repareren beschadigd DNA.
C
Ze remmen de celdeling en bevorderen apoptose.
D
Ze muteren cellen om kanker te veroorzaken.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste kenmerk dat solide tumoren onderscheidt van niet-solide tumoren?
A
Solide tumoren vormen zich in bloed en lymfe.
B
Solide tumoren vormen zich in vaste organen en weefsels.
C
Solide tumoren zijn altijd goedaardig.
D
Solide tumoren verspreiden zich niet naar andere delen van het lichaam.

Slide 9 - Quizvraag

Welke van de volgende tumoren wordt beschouwd als een niet-solide tumor?
A
Longkanker
B
Melanoom
C
Leukemie
D
Borstkanker

Slide 10 - Quizvraag

Welke uitspraak beschrijft het beste de interactie tussen endogene en exogene factoren bij de ontwikkeling van kanker?
A
Endogene factoren zijn altijd verantwoordelijk voor het ontstaan van kanker, exogene factoren spelen geen rol.
B
Exogene factoren veroorzaken kanker zonder enige invloed van endogene factoren.
C
Endogene en exogene factoren kunnen samenwerken om het risico op kanker te verhogen.
D
Endogene factoren kunnen alleen kanker veroorzaken als exogene factoren volledig afwezig zijn.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de eerste stap in het proces van metastasering?
A
Tumorcellen doden nabijgelegen cellen.
B
Tumorcellen groeien binnen hun oorspronkelijke locatie.
C
Tumorcellen vormen nieuwe tumoren in verafgelegen organen.
D
Tumorcellen infiltreren omliggende weefsels en bloedvaten.

Slide 12 - Quizvraag

Welke term wordt gebruikt om een tumor te beschrijven die is ontstaan door metastasering?
A
Primaire tumor
B
Secundaire tumor
C
Goedaardige tumor
D
Carcinogene tumor

Slide 13 - Quizvraag

Welk van de volgende symptomen wordt vaak geassocieerd met kanker?
A
Overmatige energie
B
Verbeterde slaapkwaliteit
C
Verhoogde eetlust
D
Onverklaarbaar gewichtsverlies

Slide 14 - Quizvraag

Welk symptoom kan wijzen op de aanwezigheid van een tumor in het spijsverteringsstelsel?
A
Hoofdpijn
B
Buikpijn en opgeblazen gevoel
C
Rugpijn
D
Verstopte neus

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een oncologische wond?
A
Een wond veroorzaakt door een operatie om kanker te verwijderen.
B
Een wond die ontstaat als gevolg van chemotherapie of bestralingstherapie.
C
Een wond die wordt veroorzaakt door een letsel na een val of ongeval bij een patiënt met kanker.
D
Een wond die ontstaat door een infectie bij een patiënt met kanker.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een oncologisch ulcus?
A
Een zeldzame vorm van kanker die optreedt in de mondholte.
B
Een goedaardige tumor die zich ontwikkelt op de huid van een patiënt met kanker.
C
Een zweer die zich ontwikkelt als gevolg van de groei van kankercellen in het weefsel.
D
Een type kanker dat zich specifiek in de maag ontwikkelt.

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn veelvoorkomende kenmerken van een oncologisch ulcus?
A
Langzame genezing en neiging tot bloeding
B
Snelle genezing en minimale pijn
C
Afwezigheid van pijn en snelle verspreiding naar nabijgelegen weefsels
D
Complexe genezingsprocessen en vermindering van tumoromvang

Slide 18 - Quizvraag

Routing onderzoek en diagnose
Huisarts
Doorverwijzing naar specialist
Intakegesprek/anamnese
Lichamelijk onderzoek
Bloedonderzoek
Beeldvormend onderzoek
Kijkonderzoek
Weefselonderzoek
Diagnose




Slide 19 - Tekstslide

Lichamelijk onderzoek
Kijken, luisteren, kloppen en voelen. 
Afwijkingen opsporen.
Vooral aan de buitenkant van het lichaam.

Lichamelijk onderzoek is de eerste stap in het onderzoek naar de diagnose kanker.

Slide 20 - Tekstslide

Bloedonderzoek
Tijdens de afspraak voor lichamelijk onderzoek.
Oorzaak van klachten vinden: verschillende stoffen en cellen > hoeveelheid zegt iets over je gezondheid.

Met bloedonderzoek kan de arts ook zien:
  • of de lever en nieren goed werken
  • of een bepaalde behandeling aanslaat
  • hoeveel bloedcellen er in het bloed zitten > chemotherapie
  • hoe de ziekte verder verloopt.


Slide 21 - Tekstslide

Beeldvormend onderzoek

  • röntgenfoto
  • longfoto
  • mammografie
  • echografie
  • CT-scan
  • MRI-scan
  • PET-scan
  • PET-CT-scan
  • botscan

Slide 22 - Tekstslide

Beeldvormendonderzoek in beeld
Röntgenfoto
Thoraxfoto / X-thorax
Mammografie
Echografie
Ct-scan
Skeletscintigrafie

Slide 23 - Tekstslide

Röntgenfoto - achtergrondinfo
Het beeld ontstaat doordat verschillende soorten weefsels de straling meer of minder doorlaten.

Bot laat weinig straling door en is op de röntgenfoto wit.
Lucht laat veel straling door, daardoor zijn de longen op de foto zwart.
Bloed, vet, spieren en organen krijgen een grijze tint 
op de röntgenfoto.


Slide 24 - Tekstslide

Thoraxfoto - achtergrondinfo
Met een longfoto kan de arts afwijkingen van longen, hart of lymfeklieren in de borstkas opsporen. Bijvoorbeeld een longontsteking, vocht achter de longen of uitzaaiingen in de longen.

Meestal krijg je 2 foto’s van de borstkas:
  • een foto waarbij de röntgenstralen van achteren naar voren door de borstkas gaan
  • een foto waarbij de röntgenstralen zijwaarts door de borstkas gaan
Hiervoor doe je de bovenkleren uit en metalen sieraden af. Om duidelijke foto’s te krijgen, adem je diep in en houd je de adem even in. Het onderzoek doet geen pijn.
Een ander woord voor een longfoto is X-thorax.


Slide 25 - Tekstslide

Mammografie - achtergondinfo
Een mammografie is een röntgenfoto van de borst > bevolkingsonderzoek of na verwijzing van de huisarts.

De mammografie laat het vetweefsel, klierweefsel en bindweefsel van de borst zien. Ook zijn afwijkingen in de borst zichtbaar.
Bij een mammografie wordt de borst tussen 2 platen gelegd. De 2 platen drukken de borst vast. De druk is nodig om het borstweefsel te spreiden en de hoeveelheid straling zo laag mogelijk te houden. Ook voorkomt de druk dat de borst beweegt tijdens de foto. Zo kan de radioloog zo goed mogelijk zien of er afwijkingen in de borst zijn.
De laborant maakt van iedere borst minstens 2 foto’s: één van boven en één van opzij. Soms maakt de laborant nog een paar extra foto’s.
Het aandrukken van de borst kan pijnlijk zijn. De druk houdt een paar seconden aan. Ook kan er vocht uit de tepel komen. Dit kan geen kwaad.
Uitslag van de mammografie: Een radioloog beoordeelt de röntgenfoto’s. De uitslag van de mammografie wordt aangegeven met een ‘BI-RADS’.
Er zijn 7 mogelijke uitslagen van BI-RADS, oplopend van 0 tot 6. Hoe hoger het getal, hoe groter het risico dat het om een kwaadaardige afwijking gaat.

Slide 26 - Tekstslide

Echografie - achtergrondinfo
Een echografie is een onderzoek met geluidsgolven. Deze golven hoor je niet. De weerkaatsing (echo) van de golven maakt organen en weefsels zichtbaar op een beeldscherm. Zo kan de arts de organen in het lichaam beoordelen en een mogelijke tumor en/of uitzaaiingen zien.


Een echografie is een eenvoudig onderzoek. Tijdens het onderzoek lig je op een onderzoeksbank. De arts smeert gel op de huid. Hij of zij beweegt een klein apparaatje over de huid dat de geluidsgolven uitzendt. De arts kan de afbeeldingen op het beeldscherm vastleggen als foto’s.


Slide 27 - Tekstslide

CT-scan - achtergrondinfo
Op een CT-scan zijn organen en weefsels heel precies te zien. Het apparaat maakt gebruik van röntgenstraling en een computer.


De scan gebeurt met een CT-scanapparaat. Je ligt op een tafel die kan schuiven. Het apparaat heeft een ronde opening waar je doorheen schuift.
Terwijl de tafel verschuift, maakt de CT-scan een aantal foto's. Op een foto is telkens een ander stukje van het orgaan of weefsel te zien. Deze foto’s maken een tumor en eventuele uitzaaiingen zichtbaar. Ze laten ook zien hoe groot de tumor is en welke vorm deze heeft.



Slide 28 - Tekstslide

MRI - achtergrondinfo
Een MRI-scan werkt met een magneetveld, radiogolven en een computer. Het apparaat maakt een serie foto’s van het hele lichaam, of van een deel ervan.
De foto’s zijn in de lengte of in de breedte van het lichaam. Met een MRI-scan kan de arts de mogelijke tumor en/of uitzaaiingen zien.
Tijdens dit onderzoek lig je in een koker of tunnel > benauwend. Het MRI-apparaat maakt veel lawaai. Daarom krijg je een koptelefoon op waarmee je naar muziek kunt luisteren.
De laborant is tijdens de scan in een andere ruimte. Via de intercom kun je contact hebben.

MRI-scan met contrastvloeistof
Bij een MRI-scan wordt vaak met contrastvloeistof gewerkt. De contrastvloeistof zorgt ervoor dat verschillende weefsels op de foto meer contrast hebben. Ze zijn dan beter van elkaar te onderscheiden. Contrastvloeistof wordt toegediend via een infuus en kan een warm en weeïg gevoel veroorzaken. Sommige mensen worden er een beetje misselijk van. De arts kan je vragen een paar uur voor het onderzoek niet te eten en te drinken.

Slide 29 - Tekstslide

MRI - achtergrondinfo 2
Geen metalen voorwerpen
Een MRI-scan werkt met een sterk magneetveld. Dat magneetveld trekt metalen voorwerpen aan.
Persoonlijke spullen met metaal mogen ook niet in de ruimte van de MRI-scan komen. Zoals sleutels en een mobiele telefoon. Je kunt geen MRI-scan krijgen als je metaalsplinters hebt.

MRI-scan en pacemaker
In een pacemaker zit ook metaal. Daarom mag je soms niet in de MRI-scan als je een pacemaker hebt.
Per pacemaker wordt bekeken of de MRI-scan veilig is. Als dat niet zo is, bespreekt de arts welk onderzoek je hiervoor in de plaats kan krijgen.


Slide 30 - Tekstslide

PET-scan - achtergrondinfo
Voor de PET-scan krijg je een licht radioactieve stof ingespoten. Meestal is dit een stof die op suiker lijkt. De kankercellen nemen meer suiker op dan gezonde cellen. Daardoor zijn ze beter te zien op de scan.


Ongeveer 1 uur voor de PET-scan krijg je de radioactieve suiker in een bloedvat gespoten, meestal in je arm. Je ligt daarna in een aparte rustruimte zodat de kankercellen de radioactieve stof kunnen opnemen.
Daarna begint het onderzoek. Daarbij lig je zo stil mogelijk op een onderzoekstafel. Je schuift op de onderzoekstafel door de PET-scanner. Een camera in de scanner draait langzaam om je heen en maakt foto’s vanuit verschillende posities. De scan duurt meestal ongeveer een half uur.
Na de scan kun je gewoon naar huis. Na een paar uur is de radioactieve stof uit je lichaam verdwenen. De stof is niet gevaarlijk, ook niet voor je omgeving.

Voorbereiding op een PET-scan: Minimaal 6 uur voor het onderzoek mag je niet meer eten. 
Drinken mag vaak wel, zolang er in de drank geen suiker zit. De precieze voorbereidingen 
verschillen per ziekenhuis. Je krijgt daar van het ziekenhuis informatie over.  



Slide 31 - Tekstslide

PET-CT-scan - achtergrondinfo
Voor de PET-scan krijg je een licht radioactieve stof ingespoten. Meestal is dit een stof die op suiker lijkt. De cellen nemen die stof ook op dezelfde manier als suiker op.
De meeste kankercellen hebben een hoge stofwisseling en gebruiken veel suiker (koolhydraten). Daardoor nemen de kankercellen meer radioactieve stof op dan de gezonde cellen. Zo kan de arts de kankercellen zien op een serie foto’s.
Een nadeel is dat spieren die erg actief zijn ook veel suiker opnemen. Dat geldt ook voor cellen met ontstekingen of die een infectie hebben. Die zijn daardoor moeilijker van de kankercellen te onderscheiden.

Eerst krijg je de radioactieve stof ingespoten in een bloedvat in de arm. Dan moet je een tijdje stil liggen in een aparte kamer.
Na ongeveer 1 uur hebben de kankercellen genoeg radioactieve stof opgenomen. Dan kan de scan gemaakt worden.
Tijdens de scan lig je op een onderzoekstafel. De onderzoekstafel schuift een paar keer door de ronde opening van het apparaat. Het apparaat maakt eerst een CT-scan en direct daarna een PET-scan. Voor de PET-scan beweegt de tafel in stapjes door de scanner. De camera maakt foto’s vanuit alle hoeken. De computer combineert de foto’s van de CT-scan en de PET-scan tot 1 beeld.

Slide 32 - Tekstslide

Skeletscintigrafie - achtergrondinfo
Een botscan is een onderzoek dat de botten zichtbaar maakt. Zo kan de arts zien of er uitzaaiingen of andere afwijkingen in de botten zitten. Een andere naam voor een botscan is skeletscintigrafie.


Voor de botscan krijg je een licht radioactieve stof ingespoten in een bloedvat in de arm. De stof maakt de botten en de afwijkingen erin zichtbaar op de foto’s. Het duurt 3-4 uur voordat de stof in de botten zit. Daarna maakt de arts de foto’s.

Tijdens de scan lig je op een onderzoekstafel. De tafel beweegt langzaam tussen twee camera’s door.
Eén camera hangt boven je en de andere onder je. Dit zijn gammacamera’s die de straling in de botten vastleggen op foto’s.
Soms maakt de camera nog extra foto’s. De camera draait dan langzaam om je heen en 
maakt foto’s uit verschillende posities. Zo krijgt de arts een 3D-beeld van de afwijkingen 
in de botten.
De radioactiviteit van de stof is laag en niet gevaarlijk. Je kunt gewoon contact hebben 
met andere mensen. In de twee dagen na het onderzoek plas je de stof gewoon uit.







Slide 33 - Tekstslide

Kijkonderzoek
Endoscopie
Coloscopie
Endo-echografie

Slide 34 - Tekstslide

Endoscopie - achtergrondinfo

Een endoscopie is een kijkonderzoek. De arts kijkt in het lichaam. Hiervoor gebruikt de arts een endoscoop. Dit is een dunne buis of slang waar een lampje en camera aan zit.
De arts brengt de slang in een opening van het lichaam. Dat kan de mond, anus, plasbuis of vagina zijn. Dit hangt af van de plek die de arts gaat onderzoeken. Het onderzoek is soms onprettig of pijnlijk. Je kunt een verdoving of een roesje krijgen.
Met de endoscopie kan de arts verschillende organen van binnenuit onderzoeken. Afhankelijk van de plek die de arts bekijkt, heeft het onderzoek een andere naam:
  • keel: laryngoscopie
  • longen: bronchoscopie
  • maag: gastroscopie
  • dunne darm: gastroscopie, coloscopie, videocapsule-endoscopie en dubbelballon-endoscopie
  • dikke darm: coloscopie
  • endeldarm: coloscopie, sigmoïdscopie en rectoscopie
  • blaas: cystoscopie
  • baarmoeder: hysteroscopie

Soms combineert de arts de endoscopie met een echografie. Dat gebeurt vooral bij onderzoek naar het maag-darmkanaal. Het onderzoek heet dan een endo-echografie. De arts krijgt zo nog een beter beeld van de organen in de buik.



Slide 35 - Tekstslide

Coloscopie - achtergrondinfo

Een coloscopie is een kijkonderzoek van de dikke darm (colon). Met een coloscopie en een colonoscopie wordt hetzelfde bedoeld.

Bij een coloscopie bekijkt de arts het slijmvlies van de hele dikke darm. Hij of zij gebruikt hiervoor een endoscoop. Dit is een dunne, buigzame slang. Aan het eind van de slang zit een lampje en een kleine camera. De arts brengt de slang via de anus in de darm. De beelden die de camera maakt, zijn te zien op een monitor. Met de endoscoop kunnen stukjes darmweefsel of poliepen weggehaald worden. De patholoog onderzoekt dit weefsel. Dit onderzoek is nodig om de diagnose te stellen.

Voor een coloscopie moet de dikke darm schoon en leeg zijn. Daarom krijg je voor het onderzoek speciale eetinstructies. Om de stoelgang te bevorderen krijg je laxeermiddelen. De precieze voorbereiding verschilt per ziekenhuis. Je wordt begeleid door een verpleegkundige.

Een coloscopie kan een naar of pijnlijk onderzoek zijn. Daarom kun je een roesje krijgen voor het onderzoek. Een roesje bestaat meestal uit een slaapmiddel en pijnstillers. Hierdoor voel je je meer ontspannen en een beetje slaperig.
Neem iemand mee als je een roesje krijgt. Die kan je begeleiden. Na het roesje mag je namelijk de hele dag niet autorijden of fietsen.






Slide 36 - Tekstslide

Endo-echografie - achtergrondinfo
Een endo-echografie is een combinatie van een endoscopie en een echografie. Met een endoscopie kijkt de arts met cameraatje aan een slang in het lichaam. Een echografie is een onderzoek met geluidsgolven.

Een endo-echografie gebeurt vooral bij onderzoek naar het maag-darmkanaal. Zo kan de arts een aantal dingen vaststellen:
  • de plaats en grootte van de tumor
  • of en hoever de tumor is doorgegroeid in de omgeving
  • of er uitzaaiingen zijn in de lymfeklieren in de directe omgeving van de tumor
  • of er uitzaaiingen op andere plaatsen zijn
Andere namen voor dit onderzoek zijn: endosonografie en endoscopische ultrasonografie (EUS).

De arts schuift een dunne slang via de mond tot in de slokdarm. Soms schuift de arts de slang nog wat verder door, tot aan de maag of het begin van de dunne darm. Aan de slang zit een lampje, een camera en een echo-apparaatje. Het apparaatje zendt geluidsgolven uit. Deze golven hoor je niet, maar de weerkaatsing (echo) ervan maakt de organen en weefsels zichtbaar op een beeldscherm. Zo kan de arts heel dichtbij de organen komen en veel details zien. De arts kan de afbeeldingen op het beeldscherm vastleggen op foto’s. Met de slang kan de arts ook wat weefsel weghalen voor onderzoek.












Slide 37 - Tekstslide

Endo-echografie - achtergrondinfo 2
Voor het onderzoek moet je nuchter zijn. Dit betekent dat je een paar uur van tevoren niets eet of drinkt, zodat je maag leeg is. Vindt het onderzoek in de middag plaats, dan mag je soms licht ontbijten.

De endo-echografie kan vervelend zijn. Het onderzoek geeft een drukkend gevoel in je keel. Als de slang in je keel gaat, moet je misschien kokhalzen.
Vaak kun je een roesje krijgen. Hierdoor voel je je meer ontspannen, minder angstig en een beetje slaperig. Het roesje bestaat meestal uit een slaapmiddel en pijnstilling.
Als je een roesje krijgt, moet je nog even in het ziekenhuis blijven om ‘uit te slapen’. Daarna kun je nog wat suf of slaperig zijn. Je mag daarna niet zelf deelnemen aan het verkeer. Ga daarom niet in je eentje naar huis, ook niet met het openbaar vervoer of met een taxi. 
Ook kun je je keel laten verdoven met een spray. Zo heb je minder neiging om te kokhalzen. 











Slide 38 - Tekstslide

Weefselonderzoek
Algemeen
Biopsie
Punctie
Schildwachtklierprocedure
DNA-onderzoek



Slide 39 - Tekstslide

Weefselonderzoek - achtergrondinfo
Bij weefselonderzoek neemt de arts een stukje weefsel van de afwijking weg voor verder onderzoek. Met weefselonderzoek kan de arts met zekerheid zeggen of het om kanker gaat, of om een andere aandoening. Dit heet de definitieve diagnose.


Er zijn verschillende manieren om weefsel weg te nemen. De arts kan hapjes weefsel van de afwijking afnemen. Dit heet een biopsie.
Soms is het makkelijker om een punctie te doen. Dan zuigt de arts losse cellen of vocht op met een holle naald.
Tijdens of na operatie > tumorweefselonderzoek
Zaadbalkanker en melanoom

Een speciaal soort operatie voor weefselonderzoek is de schildwachtklierprocedure. Hierbij worden de lymfeklieren in de buurt van de tumor onderzocht op uitzaaiingen.






Slide 40 - Tekstslide

Schildwachtklierprocedure - achtergrondinfo
Een schildwachtklierprocedure is een onderzoek waarmee kleine uitzaaiingen in de lymfeklieren vroeg ontdekt kunnen worden. Met de uitslag van het onderzoek kan de arts bepalen wat het stadium van de kanker is. Ook zegt de uitslag iets over de vooruitzichten en welke behandelingen mogelijk zijn.
De schildwachtklier is de lymfeklier die als eerste het lymfevocht uit de tumor opvangt. Als de tumor uitzaait, is dat als eerste naar de schildwachtklier. De schildwachtklier is niet 1 bepaalde lymfeklier. Per tumor en plek van een tumor verschilt welke lymfeklier de schildwachtklier is. Dit kan ook per mens weer anders zijn. Met een radioactieve stof kan de arts zien welke lymfeklier de schildwachtklier is. Een ander woord voor schildwachtklier is poortwachterklier of sentinel node.
Eerst spuit de arts een lichte radioactieve vloeistof in de tumor of eromheen. Deze stof is niet gevaarlijk.
De vloeistof stroomt vanuit de tumor met het lymfevocht naar de dichtstbijzijnde lymfeklier: de schildwachtklier. Na ongeveer een kwartier kan de arts de schildwachtklier en de daarbij liggende lymfeklieren zien. Dat kan een gammacamera, waarop de licht radioactieve vloeistof zichtbaar is. De gammacamera maakt foto’s van de schildwachtklier. Op de huid krijg je een markering waar de schildwachtklier zit. Daarna verwijdert de chirurg de schildwachtklier voor verder onderzoek. Hiervoor maakt de chirurg één of een paar kleine sneetjes. Hiervoor krijg je een verdoving. Ook gebruikt de arts een blauwe kleurstof die de schildwachtklier duidelijk aangeeft. 







Slide 41 - Tekstslide

DNA-onderzoek - achtergrondinfo
Blijkt bij het weefselonderzoek dat het om kanker gaat? Dan kan de arts het weggenomen weefsel verder gebruiken voor DNA-onderzoek.

 

Bij sommige kankersoorten is DNA-onderzoek onderdeel van de diagnose. Bijvoorbeeld bij longkanker, melanoom, dikkedarmkanker en GIST (Gastro Intestinale Stroma Tumor > kwaadaardige wekedelentumor). Het DNA-onderzoek kan uitwijzen of je in aanmerking komt voor doelgerichte therapie.

Bij borstkanker wordt een andere vorm van DNA-onderzoek gebruikt: de genprofieltest. De genprofieltest kan uitwijzen of een behandeling met chemotherapie van meerwaarde is om de kans op uitzaaiingen te verkleinen.

Er loopt ook veel wetenschappelijk onderzoek op dit onderwerp. De arts kan vragen of je wilt deelnemen aan een trial (een klinische studie) met DNA-onderzoek. 


Slide 42 - Tekstslide

Nieuwe onderzoeken
Er zijn nieuwe onderzoeken!

Maar eerst een paar vragen...

Slide 43 - Tekstslide

Welke van de volgende methoden wordt het meest gebruikt voor het verkrijgen van een weefselmonster om de aanwezigheid van kanker te bevestigen?
A
MRI-scan
B
Biopsie
C
Bloedonderzoek
D
Röntgenfoto

Slide 44 - Quizvraag

Wat is de primaire functie van een PET-scan (Positron Emission Tomography) bij de diagnose van kanker?
A
Het meten van genetische afwijkingen in kankercellen.
B
Het verwijderen van tumorweefsel.
C
Het evalueren van de functionele activiteit van weefsels en organen.
D
Het verminderen van de grootte van de tumor.

Slide 45 - Quizvraag

Wat is het doel van een staging-systeem bij de diagnose van kanker?
A
Het bepalen van de exacte locatie van de tumor.
B
Het evalueren van de genetische kenmerken van de tumor.
C
Het vaststellen van de grootte van de tumor en de mate van verspreiding.
D
Het selecteren van de beste chirurgische techniek voor verwijdering.

Slide 46 - Quizvraag

Kanker opsporen in bloed
Eind 2015 hoopvol nieuws: een innovatieve techniek die kanker opspoort in bloed. 

Kanker laat een soort genetische voetafdruk achter in bloedplaatjes, waarmee het zijn aanwezigheid verklapt.

Slide 47 - Tekstslide

Kanker opsporen in bloed
  • Bloedplaatjes van kankerpatiënten bevatten RNA van hun tumor
  • RNA-moleculen zijn kopieën van stukjes DNA, het erfelijk materiaal
  • RNA-profiel is gekoppeld aan primaire tumor (orgaan)
  • Obv genetisch materiaal van de tumor > behandeling inzetten
  • Doel 1: mogelijkheid van kanker aantonen > dan standaard onderzoek voor diagnose.
  • Doel 2: preventief kankeronderzoek (tandartscontrole)

Slide 48 - Tekstslide

Achtergrondinformatie
De onderzoekers ontdekten dat bloedplaatjes van kankerpatiënten rna bevatten van hun tumor. Rna-moleculen zijn kopieën van stukjes dna, het erfelijk materiaal. Bloedplaatjes zijn de kleinste cellen in bloed. Ze zorgen voor de stolling van het bloed. Sinds kort is bekend dat ze ook een grote rol spelen bij het groeien van tumoren en het uitzaaien van kanker.

Het rna-profiel van de bloedplaatjes van kankerpatiënten wijkt zodanig af van dat van gezonde mensen, dat het mogelijk is om met behulp van dat rna-profiel een kankerdiagnose te stellen. Verder kan met behulp van het rna-profiel de tumor gekoppeld worden aan het orgaan waar het gezwel is ontstaan. Op grond van de mutaties in het genetisch materiaal van de tumor is het mogelijk te bepalen welke behandeling het kansrijkst is.

https://nos.nl/artikel/2065774-kanker-aantoonbaar-in-druppel-bloed

Slide 49 - Tekstslide

Prostaatkanker opsporen in urine
  • Centrale onderzoeksvraag: welke moleculen zijn er allemaal in urine te vinden die iets vertellen over de prostaattumor
  • Prostaatvocht > urine
  • Bij prostaatkanker > ook materiaal van kankercellen, zoals eiwitten en genetisch materiaal
  • Status onderzoek: uitzoeken welke van deze moleculen aangeven of het een gevaarlijke kanker is, of niet
  • Met die kennis > test maken

Slide 50 - Tekstslide

Bevolkingsonderzoeken
Doel: Kanker in een vroeg stadium opsporen
Voor borst-, darm- en baarmoederhalskanker
Nadelen: onderzoeksmethode, brengen andere aandoeningen aan het licht dan tumoren




Slide 51 - Tekstslide

Verbetering van onderzoeksmethodes
Bijvoorbeeld artificial intelligence, waarbij computers helpen om de juiste diagnose te stellen. 
Onderzoek naar de mogelijkheid van een meer op het individu toegepaste screening: vaker of minder vaak dan bij bevolkingsonderzoek.

Slide 52 - Tekstslide

Volgende les
Behandelingen in de oncologie

Slide 53 - Tekstslide