Verhaal schrijven

Verhaal schrijven
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Verhaal schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Verhaal schrijven
Als je een verhaal gaat schrijven, moet je vooral niet bang zijn om te beginnen. 
Schrijf het verhaal eerst voor jezelf. Het is normaal dat je veel tekst schrapt, voordat je tevreden bent over je verhaal.
Het is misschien even zoeken, maar iedereen heeft verhalen in zijn hoofd. 

Slide 2 - Tekstslide

Doel:
Aan het einde van de les weet jij hoe je een spannend verhaal moet schrijven. 

Slide 3 - Tekstslide

Hoe bedenk je een hoofdpersoon?
In bijna alle verhalen draait het om één hoofdpersoon. Andere personages hebben met hem of haar te maken. Jij weet als schrijver goed wie de hoofdpersoon is.
- Hoe oud is hij?                                                  - Wat vindt hij leuk en wat zeker niet?
- Wat zijn zijn hobby’s?                                   -  Hoe is zijn gedrag? Karakter?
- Wie zijn zijn vrienden?                                  - Wat denkt en voelt hij?
Vervolgens zorg je ervoor dat de lezer snel weet wie de hoofdpersoon is. Dat kun je op twee manieren doen > direct en indirect

Slide 4 - Tekstslide

Direct en indirect
Direct
Het verhaal gaat over Gijs. Hij is 13 jaar en zit in de brugklas. Hij is spits in C1 en kan goed voetballen. Zijn ouders zijn heel streng en vinden school heel belangrijk.
Indirect
Zaterdag spelen we tegen Unitas C1. Kampioenswedstrijd! Vorige keer heb ik drie keer gescoord, maar deze week mag ik niet trainen door de proefwerkweek. Balen, nou sta ik waarschijnlijk reserve. Ik hoor het de trainer nog zeggen: 'Wie er volgende week niet is, begint op de bank. Dat geldt ook voor jou, Gijs'.
Bij de directe manier wordt opgesomd wie Gijs is. Bij de indirecte manier weet je net zoveel over Gijs, zonder dat het direct verteld is. Meestal is de indirecte manier het spannendst.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe bedenk je een lijn in je verhaal?
Verhalen hebben vaak dezelfde opbouw: een spanningsboog. Let er maar eens op als je een boek leest.
  • Weinig spanning: jij als lezer leert de hoofdpersoon kennen en dat gebeurt meestal aan het begin van het verhaal.
  • Probleem: daarna merk je dat er iets gebeurt of aan de hand is waardoor de hoofdpersoon in de problemen komt: centrale probleem.
  • Opbouw spanning: het probleem wordt erger of er komen problemen bij. De hoofdpersoon moet hier doorheen komen of het probleem zien op te lossen. Vaak is er een 'helper'.
  • Climax: het probleem loopt uit de hand, maar er meestal komt er een oplossing.
  • Daarmee eindigt het verhaal.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe begin je het verhaal?
Als je een kort verhaal schrijft, is het belangrijk dat je meteen met het probleem begint en niet een al te lange aanloop neemt om iedereen te leren kennen. Meteen ACTIE dus!

Slide 7 - Tekstslide

Spannend is ...?

Slide 8 - Woordweb

Hoe breng je spanning in je verhaal?
Spanning kun je op verschillende manieren ervaren.
  • Roep in het begin van het verhaal vragen op. Hoezo heeft Gijs ingebroken? Waarom is hij de hele nacht niet thuis geweest?
  • Ga die vragen in de rest van het verhaal beantwoorden, maar doe dat niet in één keer.
  • Bedenk een spannende plek als achtergrond, bijvoorbeeld een bos of het station.
  • Heel vaak kun je het weer een rol laten spelen.

Slide 9 - Tekstslide

Bedenk een spannend stukje. Beschrijf jouw ergste nachtmerrie, hoe speelgoed in een monster verandert, hoe je zusje door het ijs zakt, hoe ...

Slide 10 - Open vraag

Hoe schrijf je dialogen?
Een dialoog (= gesprek) opschrijven is moeilijk, want de lezer moet weten wie er aan het woord is. Je moet dus proberen om duidelijk te maken wie iets zegt. Dit kun je bijvoorbeeld doen door:
  • heel duidelijk verschillend taalgebruik te gebruiken. Iemand die angstig is, gebruikt andere woorden dan iemand die boos is.
  • steeds op een nieuwe regel te beginnen als de ander iets zegt.
Wat een personage zegt, moet je tussen aanhalingstekens plaatsen. 'Wat een bende is het hier,' zei Peter.

Slide 11 - Tekstslide

Schrijf een dialoog van 3-4 zinnen.

Slide 12 - Open vraag

Hoe schrijf je een slot?
Een verhaal heeft een open of een gesloten einde.
Soms ligt het tussen open en gesloten in: het probleem is opgelost, maar hoe gaan ze nou verder?
Belangrijk is wel dat je na het oplossen van het probleem snel een einde maakt aan je verhaal.

Let op: in jouw verhaal eindig je met een cliffhanger. Dat is een open einde!

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf een spannend verhaal van ten minste 350 woorden
•    Hoofdpersoon: Je verhaal heeft een duidelijke hoofdpersoon. Uit je verhaal blijkt hoe de hoofdpersoon eruit ziet en wat voor karakter hij heeft.
•    Tijd: uit je verhaal is op te maken in welke tijd het verhaal speelt: verleden, heden of toekomst.
•    Spanningselementen: Er gebeurt iets: centraal probleem (ontvoering,  moord, vermissing, oorlog, pesten,...) Voeg nog 1 spanningselement toe. Je verhaal eindigt in elk geval op een cliffhanger.
•    Taalvaardigheid: Je kijkt je tekst goed na op interpunctie, spelling en zinsbouw.

Slide 14 - Tekstslide

Nu aan de slag! Begin zo:
  • Verzin een probleem.
  • Hoe reageert jouw hoofdpersoon? Beschrijf hem/haar: leeftijd, uiterlijk, karaktereigenschappen, hobby's, familie. Je kunt later bepalen wanneer je die informatie in het verhaal verwerkt.
  • Waar en wanneer (plaats en heden, verleden, toekomst) vindt het verhaal plaats?

Inspiratie nodig? Stel dat jouw hond kon praten en de hoofdpersoon zou zijn? Stel dat je in een andere tijd belandt? Wat als jouw huis kon lopen?

Slide 15 - Tekstslide