Trede 9 - Herhaling voor de toets

Trede 9 - Herhaling voor de toets
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Trede 9 - Herhaling voor de toets

Slide 1 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Tekstslide

L'adjectif
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.


Slide 3 - Tekstslide

In het Nederlands ...
In het Nederlands is het bijvoeglijk naamwoord hetzelfde voor enkelvoud/meervoud, mannelijk/vrouwelijk. Bijvoorbeeld:

Mijn broer (man. ev.) is groot.
Mijn zus (vr. ev.) is groot.
Mijn broers (man. mv.) zijn groot.
Mijn zussen (vr. mv.) zijn groot.

Slide 4 - Tekstslide

In het Frans ... 
In het Frans past het bijv. nw. zich aan aan het zelfstandig naamwoord. 

Mon frère est grand.                      = man. ev
Ma soeur est grande.                    = vr. ev
Mes frères sont grands.               = man. mv
Mes soeurs sont grandes.           = vr. mv

Slide 5 - Tekstslide

Vorm
enkelvoud
meervoud
mannelijk
-
grand
+s
grands
vrouwelijk
+e
grande
+es
grandes

Slide 6 - Tekstslide

Let op
Eindigt een bijvoeglijk nw. al op een –e? 
Geen extra -e bij vrouwelijk enkelvoud

Marc est timide
Sophie est timide. (en niet: Sophie est timidee).
Marc est calme.
Sophie est calme. (en niet: Sophie est calmee).

Slide 7 - Tekstslide

Let op
Eindigt een bijvoeglijk nw. al op een –s? 
Geen extra -s bij mannelijk meervoud

le garçon français 
les garçons français (en dus niet: françaiss)


Slide 8 - Tekstslide

Uitzonderingen

Slide 9 - Tekstslide

Plaats
In het Frans staat het bijv. nw. meestal achter het zelfst. nw.
Uitzonderingen (dus vóór het zelfst. nw):
beau        - mooi                                                   
bon           - goed                                          
vieux         - oud                   
nouveau  - nieuw                  
petit           - klein      
grand        - groot                

Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Monique est très sportive
B
Monique est très sportifs
C
Monique est très sportif
D
Monique est très sportives

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.

Slide 13 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is vrouwelijk enkelvoud?
A
belle
B
beau
C
sportif
D
gros

Slide 14 - Quizvraag

Hoe maak je een bijvoeglijk naamwoord 'meervoud' ?
A
er hoeft niks achter
B
met een extra -s of -es
C
met een extra -e
D
met een extra -i

Slide 15 - Quizvraag

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures vertes.
B
Elle porte les chaussures vert.

Slide 16 - Quizvraag

le pantalon est
A
petit
B
petite
C
petits

Slide 17 - Quizvraag

la jupe est
A
vert
B
verte
C
verts

Slide 18 - Quizvraag

les filles sont
A
petites
B
petits
C
petit
D
petite

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de goede plaats?
Een groot huis
A
une maison grande
B
une grande maison

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de goede plaats?
Een aardige man
A
un homme sympa
B
un sympa homme

Slide 21 - Quizvraag

Let op de vorm en plaats:
(noir) un chien

Slide 22 - Open vraag

Let op de vorm en plaats:
(vieux) une dame

Slide 23 - Open vraag

la maison

Slide 24 - Tekstslide

La maison
But: Je benoemt kamers en ruimtes in een huis.

Tu habites où?
Tu te brosses les dents où?
Tu manges où?
Tu fais tes devoirs où?
Quelle est la chambre la plus grande?
Quelle est ta pièce préférée?

Slide 25 - Tekstslide

Welke kamer is dit?
A
le salon
B
le jardin
C
la cuisine
D
le garage

Slide 26 - Quizvraag

Welke kamer is dit?

Slide 27 - Open vraag

Welke kamer is dit?

Slide 28 - Open vraag

Welke kamer is dit?

Slide 29 - Open vraag

Welke kamer is dit?

Slide 30 - Open vraag

Welke kamer is dit?

Slide 31 - Open vraag

Welke kamer is dit?

Slide 32 - Open vraag

Wat is dit?

Slide 33 - Open vraag

Wat is dit?

Slide 34 - Open vraag

Wat is dit?

Slide 35 - Open vraag

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 36 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
- Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is
- De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord dat volgt
   (mannelijk, vrouwelijk, meervoud)

Slide 37 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
mijn
mon
ma
mes
jouw
ton
ta
tes
zijn / haar
son
sa
ses
ons / onze
notre
notre
nos
uw / jullie
votre
votre
vos
hun 
leur
leur
leurs

Slide 38 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Attention! 
Bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord dat begint met een klinker / h gebruik je het mannelijk bezittelijk voornaamwoord

Slide 39 - Tekstslide

(mijn) soeur
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 40 - Quizvraag

(haar) père
A
son
B
sa
C
ses

Slide 41 - Quizvraag

(jouw) parents
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 42 - Quizvraag

(zijn) mère

Slide 43 - Open vraag

(onze) tantes

Slide 44 - Open vraag

(hun) frère

Slide 45 - Open vraag

(haar) oncle

Slide 46 - Open vraag

Écrire

Slide 47 - Tekstslide

Vertel over met wie je in huis woont.
Vertel hoe je huis eruitziet: wat voor een kamers zijn er? Is het een groot huis? Hebben jullie een terras? Beschrijf je huis zo uitgebreid mogelijk.
Vertel in wat voor huis je woont, in wat voor buurt, in welke stad of welk dorp.

Slide 48 - Open vraag