6.2 Het gaat om de winst! + opgaven van 6.1

6.1 Produceren maar! 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

6.1 Produceren maar! 

Slide 1 - Tekstslide

Planning voor vandaag:
Weet je het nog? Paragraaf 6.1
Opgaven paragraaf 6.1 
Uitleg paragraaf 6.2
Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

In een autofabriek worden machines gebruikt om de auto's in elkaar te zetten
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 3 - Quizvraag

Voor het produceren van tafels bestelt Table BV de grondstoffen bij Houtzagerij Boom.
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de beloning voor de productiefactor ondernemerschap?
A
Huur
B
Loon
C
Winst
D
Pacht

Slide 5 - Quizvraag

Postbezorger
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 6 - Quizvraag

Scooterfabriek
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 7 - Quizvraag

Een bedrijf investeert in een nieuwe productierobot. De robot kost €185.000 en wordt zes jaar gebruikt. Na vijf jaar is de restwaarde nog €60.000. Bereken de jaarlijkse afschrijving.

Slide 8 - Open vraag

De verkoopprijs van een shirt is €18, de inkoopprijs is €5. Bereken de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs.

Slide 9 - Open vraag

Vraag 1:
Is je kamer stofzuigen ook productie volgens jou? Waarom wel of niet?

Slide 10 - Open vraag

Vraag 3:
Leg uit dat een ondernemer risico loopt als hij de productiefactoren in zijn bedrijf niet goed inzet.

Slide 11 - Open vraag

Vraag 12:
Een bedrijf schaft nieuwe computers aan voor in totaal € 45.000. Na vijf jaar is die investering 80% minder waard geworden.

Slide 12 - Open vraag

Vraag 13:
Een fabrikant schaft een nieuwe productierobot aan voor € 275.000. Deze robot gaat zes jaar mee. De restwaarde is dan nog € 80.000.
A: Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten.

Slide 13 - Open vraag

13B: Hoeveel wordt de jaarlijkse afschrijving als de gebruiksduur van de robot acht jaar is en de restwaarde € 20.000? Geef de berekening.

Slide 14 - Open vraag

Welk soort bedrijven hebben hogere afschrijvingskosten: arbeidsintensieve of kapitaalintensieve bedrijven?
A
arbeidsintensieve bedrijven
B
kapitaalintensieve bedrijven

Slide 15 - Quizvraag

Een ondernemer richt zijn winkel opnieuw in.
Deze investering kost hem € 345.000.
Hij verwacht dat de inrichting twaalf jaar mee gaat.
Naar schatting is de restwaarde dan nog € 15.000.

Slide 16 - Open vraag

Winst
Een ondernemer is uit op winst

De inkoopprijs wordt verhoogt met de brutowinstopslag om de verkoopprijs te berekenen
Brutowinstopslag wordt gebruikt om winst te behalen en bedrijfskosten te betalen

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen vandaag
  • Je weet wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen
  • Je kunt de consumentenprijs berekenen
  • Je kunt het btw bedrag in de consumentenprijs berekenen
  • Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen
  • Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen 

Slide 18 - Tekstslide

Van inkoopprijs naar verkoopprijs

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 19 - Tekstslide

Je koopt een t-shirt in voor € 7,50 en verkoopt ze met een brutowinstopslag van 90%.

Wat is de verkoopprijs?
A
€ 6,75
B
€ 7,50
C
€ 14,25
D
€ 15,25

Slide 20 - Quizvraag

Je koopt een t-shirt in voor 7,50 en verkoopt ze met een brutowinstopslag van 90%.

Wat is de verkoopprijs?
De brutowinstopslag is 90% van de inkoopprijs.
De inkoopprijs is 100%

Mogelijkheid 1: € 7,50 : 100 x 190 = 14,25

Mogelijkheid 2: € 7,50 : 100 x 90 = 6,75
€ 7,50 + € 6,75 = € 14,25

Slide 21 - Tekstslide

Welke prijs betaalt de consument?

Als je iets koopt, betaal je bovenop de verkoopprijs ook BTW. (belasting toegevoegde waarde)
De belasting telt de winkelier op bij de verkoopprijs. Alle BTW die hij ontvangt, moet hij afdragen aan de overheid.




Slide 22 - Tekstslide

BTW (en consumentenprijs)
  • BTW = belasting toegevoegde waarde
  • BTW in NL is 9% of 21% 
  • Bedrijven moeten de btw afstaan aan de overheid, dus zij houden alleen de verkoopprijs over.
  • Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
  • Consumentenprijs = verkoopprijs + btw.
  • Dit is het bedrag wat ik als bedrijf ontvang MET btw

Slide 23 - Tekstslide

Consumentenprijs
Winkeliers verkopen hun producten voor de consumentenprijs.
De consumentenprijs is verkoopprijs inclusief btw


maak opgave 6

Slide 24 - Tekstslide

Stappenplan consumentenprijs
inkoopprijs
brutowinstmarge 
_____________________ +
verkoopprijs
BTW 
_____________________ - 
consumentenprijs


Slide 25 - Tekstslide

Het verschil tussen afzet en omzet
Het aantal producten dat je met jouw bedrijf verkoopt, noem je de afzet
Het totaalbedrag dat je ontvangt door producten te verkopen, is de omzet.

Slide 26 - Tekstslide

Hoe bereken je de omzet?
Omzet = afzet x verkoopprijs

Je verkoopt in een maand 900 T-shirts voor gemiddeld €14,- per stuk.

€ 900 x € 14 = € 12.600

Slide 27 - Tekstslide

Je verkoopt in een maand 1000 broeken.
verkoopprijs € 15,-
consumentenprijs € 16,-
Wat is de omzet?
A
1000
B
€ 16.000
C
€ 15.000
D
€ 240

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen brutowinst en nettoresultaat?


Met een deel van de omzet kun je de inkoop betalen. Wat overblijft nadat je de inkoopwaarde betaald hebt, is de brutowinst.

Van de brutowinst gaan nog bedrijfskosten af. Wat je uiteindelijk overhoudt, is het nettoresultaat.

Slide 29 - Tekstslide

Omzet: € 12.600
Inkoopwaarde: € 6.500
Bedrijfskosten: € 2.800

Wat is de brutowinst?
A
€ 6.100
B
€ 2.800
C
€ 9.800
D
€ 9.300

Slide 30 - Quizvraag

Omzet: € 12.600
Inkoopwaarde: € 6.500
Bedrijfskosten: € 2.800

Wat is het nettoresultaat?
A
€ 6.100
B
€ 2.800
C
€ 9.800
D
€ 3.300

Slide 31 - Quizvraag

Brutowinst en nettowinst
Omzet 
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst (kan ook een verlies zijn.....)

Slide 32 - Tekstslide

Inkoopprijs €7,00
Brutowinstmarge 27%
BTW 9% 

1. Wat is de verkoopprijs
2. Wat is de consumentenprijs
3. Hoeveel BTW draagt het bedrijf af
De consumentenprijs van AirPods bedraagt € 245,00. De BTW is 21%. Hoe hoog is het BTW bedrag?


Slide 33 - Tekstslide

Je koopt broeken in voor €21,50. De brutowinstopslag is 95%. Bereken de verkoopprijs.

Slide 34 - Open vraag

Nadia verkoopt bloesjes. De inkoopprijs is €9. Nadia rekent met een brutowinstopslag van 85%. Bereken de verkoopprijs.

Slide 35 - Open vraag

Nadia verkoopt bloesjes. De inkoopprijs is €9. Nadia rekent met een brutowinstopslag van 85%. De verkoopprijs is €16,65. Daarbovenop komt 21% btw. Bereken de consumentenprijs.

Slide 36 - Open vraag

Met de verkoop van t-shirts behaal je €12.600. Je hebt de t-shirts ingekocht voor in totaal €6.500. Je bedrijfskosten zijn €2.800. Bereken de nettowinst.

Slide 37 - Open vraag

Zelfstandig werken
Doen: maken opgave 2 t/m 6 en 8 t/m 11




Slide 38 - Tekstslide