les 3 en 4 dubbelop nakijken en twee lessen verwijzen

Welkom 4H

Pak alvast je reader formuleren voor je. We hebben zo eerst pitches!
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 4H

Pak alvast je reader formuleren voor je. We hebben zo eerst pitches!

Slide 1 - Tekstslide

Planning pitches
donderdag 01-02 les I
Ole
Noah
donderdag 01-02 les II
Aron
Claire
vrijdag 02-02
Hajar
Jordy
dinsdag 06-02 
Darrel
Michelle
vrijdag 09-02
Timothy 
Youp

Slide 2 - Tekstslide

Belangrijke data:
  • Toets formuleren 
                              - donderdag 15-02 of....
                              - vrijdag 16-02 
  • Boekopdracht leesboek 3 (recensie schrijven)
                              - Deadline 22 maart

Slide 3 - Tekstslide

Deze les
  • Dubbelop nakijken (D, E, F, G)
  • Opdracht H maken
  • Uitleg verwijsfouten (twee)
  • Volgende uur: pitches + nog twee verwijsfouten

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken D
  • 1. ‘Ik weet waar je woont’ OF ‘Ik weet waar je huis staat’
  • 2. ‘Een voorbeeld geeft’ OF ‘Een voorbeeldfunctie heeft’
  • 3. ‘afkijkt’ OF ‘spiekt’
  • 4. ‘opnieuw’ OF ‘over’
  • 5. ‘mond-tot-mondreclame’

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken E
  • 1. Minderjarige kinderen
  • 2. Domme sufferds
  • 3. Evaluatie achteraf
  • 4. Aanwezige bezoekers
  • 5. Gratis cadeau

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken F
  • 1. Wikken en wegen
  • 2. Blij en verheugd
  • 3. Naast – bovendien
  • 4. Voordat – eerst
  • 5. Reeds – al

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht G
  • 1. ‘zo zwaar bent’ OF ‘zo veel weegt’
  • 2. ‘als muzikant’ OF ‘muzikant zijnde’
  • 3. ‘vertrouwen in’ OF ‘goede hoop op’
  • 4. ‘heel hoge prijs’ OF ‘het was heel duur’
  • 5. ‘luiden de noodklok’ of ‘horen de alarmbellen’

Slide 8 - Tekstslide

Maken opdracht H

Slide 9 - Tekstslide

Nakijken H
  • 1. De oorzaak van de vliegtuigcrash is te wijten aan achterstallig onderhoud. contaminatie
  • 2. De oud-directeur werd tijdelijk als interim-manager aangesteld bij de NS. pleonasme
  • 3. Waarschijnlijk maakt het geen verschil uit of je geld overmaakt of contant betaalt. contaminatie
  • 4. Waarom wil de gemeente toch verhinderen dat burgers geen schuurtjes in hun achtertuin bouwen? dubbele ontkenning

Slide 10 - Tekstslide

Nakijken H
  • 5. Misschien kunnen jullie overmorgen wellicht een paar uur langskomen om schoon te maken. tautologie
  • 6. Wanneer je dit baantje aanneemt, moet je wel bereid zijn om ook in het weekend te willen werken. contaminatie
  • 7. Dit presentje krijg je gratis ter gelegenheid van de opening van onze zaak. pleonasme
  • 8. Toen ik de eerste opgaven niet begreep, haalde ik alles door de war. contaminatie

Slide 11 - Tekstslide

Formuleren H2 Verwijswoorden

Slide 12 - Tekstslide

Wat gaat er vaak fout?
1. Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig (geslacht)
2. Het woord ‘wat’ of 'dat'?
3. Hen of hun?
4. Wie of waar?
5. Slordig verwijzen

Slide 13 - Tekstslide

Deze les:
Fouten met verwijswoorden:
1) mannelijk of vrouwelijk?
2) wat of dat?
                                                                





bnnvara
03-2021


Slide 14 - Tekstslide

Verwijswoorden
Gebruiken we om herhaling te voorkomen, voor variatie en leesbaarheid.

Anne heeft haar haren gekamd.

De jongen die daar loopt is echt heel aardig.

De les aardrijkskunde was heel leuk, want die vond plaats in Geofort. 

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeldfouten (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig)
Het meisje die daar loopt.

De politie heeft zijn macht getoond.

Dat jongen is mijn neef.


Slide 16 - Tekstslide

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
  • In veel talen hebben zelfstandig naamwoorden altijd een ‘geslacht’.
Er zijn in het Nederlands drie opties:

1: Mannelijk de-woorden               de radio             zijn
2: Vrouwelijk de-woorden             de leerlinge     haar
3: Onzijdig het-woorden                 het huis             zijn 


Slide 17 - Tekstslide

Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig

Slide 18 - Tekstslide

Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
Zie reader

Slide 19 - Tekstslide

Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
Zie reader

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeelden
1. PSV heeft zijn supporters na de overwinning bedankt voor de steun. (een club) 

2. De politie heeft haar werknemers een opslag gegeven. (-ie)
3. De natuur heeft zo haar grillen. (-uur)
4. De radio was kapot, maar ik heb hem gerepareerd. (de-woord)



Slide 21 - Tekstslide

Let op!
Als datgene waar je naar verwijst (het antecedent) uit meerdere woorden bestaat, moet je naar het belangrijkste woord kijken.

De commissie van Leerdam 100 jaar... 

Slide 22 - Tekstslide

Wat of dat?

Slide 23 - Tekstslide

'wat' of 'dat'
Wat is goed?
1. Het shirt dat we dragen met de voetbalclub heeft het logo van onze sponsor.

2. Het shirt wat we dragen met de voetbalclub heeft het logo van onze sponsor.



Slide 24 - Tekstslide

'wat' of 'dat'
Wat is goed?
Onthoud: je verwijst alleen met wat:
  1. Bij de overtreffende trap
    dat is het allerlekkerste wat ik ooit heb gegeten.
  2. Na een onbepaald voornaamwoord (alles wat ik wil..., iets wat..., niets..., het enige...) Iets wat weinig mensen weten is dat de donder en bliksem tegelijk ontstaan bij onweer.
  3. Als je terugverwijst naar een hele zin
    De hele klas heeft een voldoende gehaald, wat ik erg knap vind.






Slide 25 - Tekstslide

'wat' of 'dat'
Wat is goed?
1. Het shirt dat we dragen met de club heeft het logo van onze sponsor.

2. Het shirt wat we dragen met de club heeft het logo van onze sponsor.



Slide 26 - Tekstslide

Wat of dat? Schrijf op of de zin goed of fout is. Verbeter de foute zinnen.
  1. We gaan morgen naar de Efteling, wat ik heel erg leuk vind.
  2. Het stemmetje van Peppa Big is het irritantste dat ik ooit heb gehoord.
  3. Ik vind het vervelend dat je je zo ergert.
  4. Er is iets dat ik je nog wilde vertellen.
  5. Het meeste dat ik denk ik onzin.

Slide 27 - Tekstslide

Wat of dat? Schrijf op of de zin goed of fout is. Verbeter de foute zinnen.
  1. We gaan morgen naar de Efteling, wat ik heel erg leuk vind.
  2. Het stemmetje van Peppa Big is het irritantste dat ik ooit heb gehoord.
  3. Ik vind het vervelend dat je je zo ergert.
  4. Er is iets dat ik je nog wilde vertellen.
  5. Het meeste dat ik denk ik onzin.

  1. goed
  2. fout > wat
  3. goed
  4. fout > wat
  5. fout > wat  

Slide 28 - Tekstslide

Wat of dat? 
Kortom: altijd dat, behalve bij...
1. onbepaald voornaamwoord (iets, niets, datgene...)
2. overtreffende trap (mooiste, interessantste, slaapverwekkendste)
3 verwijzing naar een (bij)zin
(De reus lag diep te slapen, wat klein duimpje moed gaf.)

Slide 29 - Tekstslide

oefenen
-  Je vindt de  theorie op blz. 2-4 van de reader
 - Nu maken: opdracht A, B, C op blz. 13 uit de reader 



Slide 30 - Tekstslide

Nakijken opdracht A blz. 13
  • 1. “Leerdam is blij met zijn inwoners.”
    plaatsnaam, dus onzijdig. Zijn
  • 2. De politiek heeft tegenwoordige geen respect meer voor haar burgers
    Politiek, vrouwelijke uitgang
  • 3. “Omdat de kano lek is, moet hij zo snel mogelijk gerepareerd worden.”
    Overige woorden, dus mannelijk. Hij
  • 4. …zijn infrastructuur…
    New York is een plaatsnaam, dus onzijdig, dus zijn.
  • 5. “ De liefde kent geen genade voor haar vele slachtoffers.”
    uitgang -de, dus vrouwelijk. Haar

Slide 31 - Tekstslide

Nakijken opdracht A blz. 13
  • 6. …haar hond…
    Hoewel het een het-woord is, wordt er duidelijk verwezen naar iets vrouwelijks (het meisje)


Slide 32 - Tekstslide

Nakijken opdracht B blz. 13
  • 1: De universiteit geeft al haar studenten wat korting… (V)
  • 2: Heeft de gemeente Utrecht wel gedacht aan haar inwoners… (V)
  • 3: De mediatheek sluit haar deuren… (V)
  • 4: De vergadering was goed verlopen, omdat zij goed... (V)
  • 5: Mijn uitgebreide kennis heeft zo haar voordelen… (V)
  • 6: Kaapstad heeft al zijn vliegvelden… (O)
  • 7: Het kabinet vergadert wel, maar het begint… (O)
  • 8: Mijn smartphone is aan zijn einde… (M)
  • 9: Mijn koffiezetapparaat is kapot, maar ik ga het… (O)
  • 10: Dat rijtjeshuis is leuk, maar het is helaas… (O)

Slide 33 - Tekstslide

Nakijken opdracht C blz. 13
  • 1. Het lekkerste wat (overtreffende trap)
  • 2. Iets wat (onbepaald voornaamwoord)
  • 3. Het mooiste wat (overtreffende trap)
  • 4. Het boek dat (niet een van de drie wat-regels)
  • 5. Alles wat (onbepaald voornaamwoord)
  • 6. …. wat soms… (verwijst naar hele zin)
  • 7. Het meisje dat (niet een van de drie wat-regels)
  • 8. Het nieuws dat (niet een van de drie wat-regels)
  • 9. … wat altijd… (verwijst naar hele zin)
  • 10. … wat niet… (verwijst naar hele zin)


Slide 34 - Tekstslide

Wat gaan we leren?
Je herkent stijlfiguren en stijlfouten in een tekst.
  • 1. Pleonasme 2. Tautologie 3. Dubbele ontkenning
  • 4. Contaminatie
  • 5. Verkeerd verwijzen
  • 6. Incongruentie
  • 7. Dat/als-constructie
  • 8. Foutieve samentrekking
  • 9. Foutieve beknopte bijzin
  • 10. Onjuist begrenzen
  • 11. Onjuiste inversie 



Slide 35 - Tekstslide

Wat gaat er vaak fout?
1. Mannelijk, vrouwelijk, en onzijdig (geslacht)
2. Het woord ‘wat’ of 'dat'?
3. Hen of hun?
4. Wie of waar?
5. Slordig verwijzen

Slide 36 - Tekstslide

hen of hun, wie of waar?
lees de theorie uit de reader
- blz. 3: B Hen of Hun
- blz. 4 D: wie of waar (+ voorzetsel)

Slide 37 - Tekstslide

hen of hun
Let op! Heb je een herhalingslesje zinsontleding nodig?
Maak even een afspraak.

Slide 38 - Tekstslide

hen of hun
  1. Hun fietsen ook zonder licht.
  2. De agent geeft hun ook geen boete.
  3. Ik heb aan hen verteld dat ze alleen maar lief hoeven te lachen.
  4. De agent gaf hen een vriendelijke lachje terug.
  5. Hun licht stond ook uit.

Slide 39 - Tekstslide

wie of waar?
  1. Dat is het boek op wie/waarop de film is gebaseerd.
  2. Dat is het meisje met wie / waarmee ik de opdracht maak.
  3. Pak even de schroevendraaier waarmee / met wie je dat bureau in elkaar hebt gezet.
  4. Dat is de directeur in wie / waarin mijn ouders veel vertrouwen hebben.

Slide 40 - Tekstslide

Oefenen
Maak uit de reader opdracht D, E, F blz. 13-15
(Maak opdracht A, B, C ook nog af)

Slide 41 - Tekstslide

Kies een nieuw leesboek
  • Geef voor volgende week vrijdag je nieuwe leesboek door.
  • Het moet een B of C-boek zijn (zie lijst in teams)
  • Je mag ook zelf een boek op niveau kiezen. (overleg met docent)

Slide 42 - Tekstslide