Quiz hst 5

Hoofdstuk 5 quiz
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5 quiz

Slide 1 - Tekstslide

Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Producten
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 2 - Quizvraag

Kies de juiste productiefactor:

De mengmachine van de verf van de schilder is een voorbeeld van
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal

Slide 3 - Quizvraag

Bekijk de bedrijfskolom.
Bereken de toegevoegde waarde van de meelfabriek.
A
€ 0,15
B
€ 0,30
C
€ 0,40
D
€ 0,65

Slide 4 - Quizvraag

Een mixer is een voorbeeld van
automatisering of mechanisering?
A
automatisering
B
mechanisering

Slide 5 - Quizvraag

Voor je kledingzaak koop je een jas in voor € 55. Je rekent 75% brutowinstopslag.
Bereken het bedrag van de brutowinstopslag
A
€ 96,25
B
€ 13,75
C
€ 41,25

Slide 6 - Quizvraag

De inkoopprijs van een boeket rozen € 7,80. De brutowinstopslag is 125%. Bereken de verkoopprijs van een boeket.

A
€ 9,55
B
€ 17,75
C
€ 9,75
D
€ 17,55

Slide 7 - Quizvraag

Brutowinst is € 500 mijn bedrijfskosten zijn € 300
Nettowinst = ...
A
€ 800
B
- € 200
C
€ 200
D
-€ 800

Slide 8 - Quizvraag

De consumentenprijs is de verkoopprijs ...... btw
A
inclusief
B
exclusief

Slide 9 - Quizvraag

De verkoopprijs van een paar schoenen is € 47. Daar komt 21% btw bovenop. Bereken het bedrag van de btw en van de consumentenprijs.
A
€ 12,49 en € 59,49
B
€ 9,87 en € 56,87
C
€ 9,87 en € 37,13
D
€ 12,49 en € 34,51

Slide 10 - Quizvraag

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 11 - Quizvraag

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
nettowinst
D
brutowinst

Slide 12 - Quizvraag

Max verkoopt ijsjes. De verkoopprijs van een ijsje is € 1,75. Gemiddeld verkoopt hij 300 ijsjes per dag. Bereken hoeveel omzet Max per dag heeft.
A
300
B
€ 171,43
C
€ 525

Slide 13 - Quizvraag

Nettoresultaat bereken je door ..
A
omzet - afzet
B
afzet x verkoopprijs
C
omzet - bedrijfskosten
D
brutowinst - bedrijfskosten

Slide 14 - Quizvraag

De firma List en Bedrog BV heeft in de maand mei 2500 artikelen verkocht. De gemiddelde verkoopprijs van een artikel is € 12,50. De gem. inkoopprijs is € 7,50. De bedrijfskosten bedroegen € 2.500. Wat is het nettoresultaat van de maand mei?
A
€ 7.500
B
€ 10.000
C
€ 2.500
D
€ 1.500

Slide 15 - Quizvraag

Waar of niet waar?

De productiecapaciteit is de maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

De kapsalon van Samantha krijgt steeds meer klanten. Wat kan Samantha doen om de productiecapaciteit te verhogen.
A
Aan het personeel meer loon betalen.
B
Aan het personeel vragen langer te werken.
C
Meer kappersstoelen plaatsen
D
meer reclame maken

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
Productie per werknemer in een bepaalde tijd
B
Hoeveel de arbeider werkt.

Slide 18 - Quizvraag

Bij een fietsenmaker werken 3 full time krachten die per jaar 660 fietsen repareren. Bereken de arbeidsproductiviteit per week
A
220 fietsen per week
B
4 fietsen per week
C
240 fietsen per week
D
5 fietsen per week

Slide 19 - Quizvraag