Les 2: pv, ow en wg

Lesdoel
  • Je kunt de volgende zinsdelen benoemen: persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesdoel
  • Je kunt de volgende zinsdelen benoemen: persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm (PV)
PV is altijd een werkwoord

Vindproef: 
Verander de zin van tijd

Ik loop naar huis -> ik liep naar huis
PV = loop


Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm


Vraagproef:
Maak een vraagzin. Het werkwoord vooraan is de PV

Ik loop naar huis --> loop ik naar huis?








Slide 4 - Tekstslide

Onderwerp (OW)
Het zegt 'wie' of 'wat' iets doet.

Vindproef:
Stel de vraag: wie/wat + PV?

Ik loop naar huis -> ik liep naar huis
OW = ik

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (WG)
Alle werkwoorden van de zin (dus ook de persoonsvorm).

Vindproef:
PV + rest van de werkwoorden in de zin

Ik loop naar huis -> ik liep naar huis
WG = loop

Slide 6 - Tekstslide

PV, OW, WG
De kok / heeft / vandaag / een lekker toetje / gemaakt


Slide 7 - Tekstslide

De kok heeft vandaag een lekker toetje gemaakt.

Wat is het onderwerp?

Slide 8 - Open vraag

De kok heeft vandaag een lekker toetje gemaakt.

Wat is de persoonsvorm?

Slide 9 - Open vraag

De kok heeft vandaag een lekker toetje gemaakt.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 10 - Open vraag