H4 woordenschat tl/havo

H4 
Voor- en achtervoegsels
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H4 
Voor- en achtervoegsels

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijven
Ik ken de betekenis van de veelvoorkomende voor- en achtervoegsels.
Ik kan de betekenis van woorden vinden met behulp van voor- en achtervoegsels. 
H 4 woordenschat startopdracht
lessonup in 2 delen
filmpje 
Nederlands
donderdag 22 april
maak opdracht 1 t/m 5
Hoe ging het?
Doel bereikt?
Voor volgende week donderdag woordenschat afmaken.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

deel 1
Startopdracht
uitleg voorvoegsel lessonup
opdracht 1 maken

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

DOEL

VOORVOEGSELS

- Ik ken de betekenis van de veelvoorkomende voorvoegsels.

-Ik kan de betekenis van woorden vinden met behulp van voorvoegsels. 




Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden met voorvoegsel

Sommige woorden bestaan uit een kernwoord en een voorvoegsel.

Het voorvoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het kernwoord een andere betekenis.

Bijvoorbeeld:

gebruiken - hergebruiken

Ken je nog meer voorvoegsels?

Een (kern)woord met een voorvoegsel noemen we een afleiding.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veelvoorkomende voorvoegsels
Voorbeeld

a-: niet

anti-: tegen

non-: niet

mis-: verkeerd, fout

wan-: slecht, verkeerd

her-: weer, opnieuw

ex-: niet meer

mini-: heel klein

inter-: tussen 2 of meer gebieden

asociaal

antigif

non-actief

misdragen

wantoestand

herinrichten

ex-man

minibus

interland

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent
interregionaal
A
in de regio's
B
tussen regio's

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent
non-actief
A
weer actief
B
niet actief

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent
ex-voorzitter
A
iemand die vroeger voorzitter was
B
verkeerde voorzitter

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent
herkauwers
A
een dier dat zijn eten opnieuw kauwt
B
een dier dat zijn eten meteen goed kauwt

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent
mini-ezels
A
jonge ezels
B
kleine ezels

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak opdracht 1
klaar?
Start alvast met opdracht 2

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GELEERD?

VOORVOEGSELS

- Ik ken de betekenis van de veelvoorkomende voorvoegsels.


-Ik kan de betekenis van woorden vinden met behulp van voorvoegsels. 


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

deel 2
Filmpje achtervoegsel
uitleg achtervoegsel
Maak opdracht 1 t/m 5 verder af

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DOEL

WOORDEN MET ACHTERVOEGSEL


- Ik ken de betekenis van de veelvoorkomende achtervoegsels.

- Ik kan de betekenis van woorden vinden met behulp van achtervoegsels. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Achtervoegsels:  
Er zijn veel woorden met -aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, 
-atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, 
-lijks erachter. 

Deze korte stukjes zijn achtervoegsels.
Je schrijft ze altijd op dezelfde manier. Los komen ze meestal niet als woord voor. Het achtervoegsel wordt toegevoegd aan een kernwoord.

Slide 17 - Tekstslide

achtervoegsels zet je altijd achter een woord, zoals het woord zelf al aangeeft: achtervoegsels. Het gaat dus om het laatste deel van een woord.

Voorbeelden 
blijheid
duidelijk
universiteit
afdeling
aardig
eigenaar
aaibaar
fantastisch
Kun je er nog meer bedenken?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betekenis

Door een achtervoegsel verandert de betekenis van een woord.

Kijk dus altijd goed in de zin wat er precies bedoeld wordt.



Het einde van de film is prachtig.

De film duurde eindeloos lang.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



-teit universiteit

-lijk wetenschappelijk

-tie democratie

-lijk vrolijk

-loos eindeloos

-isch fantastisch


 



-achtig kinderachtig

-baar onoplosbaar

-heid werkloosheid

-ig gelukkig

-sel overblijfsel

-ing verzekering



Veelvoorkomende achtervoegsels

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening

woorden met achtervoegsels


In de volgende dia's moet je een woord opschrijven dat past bij de omschrijving. Dit is een woord met een achtervoegsel.


Bijvoorbeeld: te drinken - drinkbaar

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

uit te klappen

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

iemand die lui is

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

te betalen

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

dat wat overblijft

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

dat wat je gebakken hebt

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 5

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GELEERD?

WOORDEN MET ACHTERVOEGSEL


-Ik ken de betekenis van de veelvoorkomende achtervoegsels.


- Ik kan de betekenis van woorden vinden met behulp van achtervoegsels. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijven
Ik ken de betekenis van de veelvoorkomende voor- en achtervoegsels.
Ik kan de betekenis van woorden vinden met behulp van voor- en achtervoegsels. 
H 4 woordenschat startopdracht
lessonup in 2 delen
filmpje 
Nederlands
donderdag 22 april
maak opdracht 1 t/m 5
Hoe ging het?
Doel bereikt?
Voor volgende week donderdag woordenschat afmaken.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra oefeningen voorvoegsel:

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


niet te betalen
A
wanbetalen
B
onbetaalbaar
C
nonbetalen
D
anti-betalen

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


niet gelijk van vorm
A
non-symmetrisch
B
hersymmetrisch
C
asymmetrisch
D
anti-symmetrisch

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


opnieuw gebruiken
A
hergebruiken
B
misgebruiken
C
wangebruiken
D
ex-gebruiken

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


niet ervaren
A
ex- ervaren
B
non-ervaren
C
interervaren
D
onervaren

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


slechte prestatie
A
tegenprestatie
B
pro-prestatie
C
pre-prestatie
D
wanprestatie

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


shampoo tegen roos
A
nonroosshampoo
B
exroosshampoo
C
antiroosshampoo
D
wanroosshampoo

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


kleine reep
A
ex-reep
B
antireep
C
minireep
D
herreep

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


foute slag
A
misslag
B
conslag
C
comslag
D
herslag

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


een trein die tussen twee steden rijdt
A
intercity
B
stoptrein
C
sneltrein
D
locomotief

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


afdeling van een supermarkt met andere artikelen dan eten en drinken
A
foodafdeling
B
non-foodafdeling
C
antifoodafdeling
D
tussenfoodafdeling

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


iemand die vroeger bij een band drumde
A
interdrummer
B
non-drummer
C
oude drummer
D
ex-drummer

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


opnieuw verdelen
A
interverdelen
B
herverdelen
C
weerverdelen
D
wanverdelen

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


een slechte daad
A
non-daad
B
condaad
C
herdaad
D
wandaad

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


een aankoop waarover de achteraf niet tevreden was
A
miskoop
B
wankoop
C
herkoop
D
interkoop

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies