V5 - Futur et Conditionnel

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Waarom klopt dit NIET?
Si tu fais du sport, tu serais en bonne santé.

Slide 2 - Open vraag

In welke 3 gevallen gebruik je de conditionnel in het Frans?

Slide 3 - Open vraag

Les objectifs d'apprentissage?
  • Je peux conjuguer les verbes réguliers et irréguliers au futur et au conditionnel 
  • Je sais quand utiliser le conditionnel (beleefdheid, voorwaarde, veronderstelling, SI + imparfait & conditionnel)
  • Je sais quand utiliser le futur simple (toekomst, SI + présent & futur)

Slide 4 - Tekstslide

Explications 
  • Grammaire: Le futur simple et le conditionnel (GL)
  • Explication p. 35 (GL) et p. 22-23 (Référence)

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de stam van regelm. ww op ER & IR in de futur en conditionnel?
A
WW min ER / IR
B
Nous-vorm van de présent min ONS
C
Hele ww (infinitif)

Slide 6 - Quizvraag

(Voorkennis activeren)
Wat zijn de uitgangen van de conditionnel? (schrijf het rijtje met een streepje ertussen)

Slide 7 - Open vraag

Wat zijn de uitgangen van de futur simple?
A
ais/ais/ait/ions/iez/ aient
B
ai/as/a/ons/ez/ont
C
ai/as/a/ions/iez/aient
D
ais/ais/ait/ons/ez/ont

Slide 8 - Quizvraag

Conjugue: Vous ________ (finir - cond)

Slide 9 - Open vraag

Conjugue: Tu _____ (parler - futur)
A
parlas
B
parlais
C
parleras
D
parlerais

Slide 10 - Quizvraag

Conjugue: Nous ______ (vendre - cond.)
A
vendreions
B
vendrons
C
vendrerions
D
vendrions

Slide 11 - Quizvraag

Je______ (choisir, futur)
A
choisira
B
choisiras
C
choisirais
D
choisirai

Slide 12 - Quizvraag

Conjugue: Elle _____ (chanter - conditionnel)

Slide 13 - Open vraag

Conjugue: Vous ________ (rendre - Futur)

Slide 14 - Open vraag

(verbes irréguliers)
Relie le verbe avec l'infinitif
Avoir
être
aller
faire
voir
pouvoir
vouloir
J'aurais
Tu serais
Nous irions
ils feraient
vous verriez
on pourrait
je voudrais

Slide 15 - Sleepvraag

Conjugue: Ils _____ (avoir - futur)
A
auront
B
avraient
C
auraient
D
avoiront

Slide 16 - Quizvraag

Traduis: wij zouden doen (faire)

Slide 17 - Open vraag

Conjugue: Tu _____ (être - cond)
A
êtrais
B
serais
C
étrais
D
sera

Slide 18 - Quizvraag

Traduis: J'aurai

Slide 19 - Open vraag

Conjugue: Vous ________ (pouvoir - cond)

Slide 20 - Open vraag

Conjugue: J' ________ (aller - futur)
A
aurai
B
allerai
C
irai
D
allai

Slide 21 - Quizvraag

Conjugue: Il ________ (voir - cond)

Slide 22 - Open vraag

Conjugue: Nous ________ (finir - futur)
A
finiront
B
finirions
C
finirons
D
finisserons

Slide 23 - Quizvraag

Quels objectifs d'apprentissage as-tu atteints?

Slide 24 - Open vraag

Qu'est-ce que tu n'as pas compris?

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Meer lessen zoals deze