Herhalen markt

Marktvorm bepalen
Om te bepalen wat voor markt het is moet je eerst bepalen
wat voor product is het:
- Homogene producten
(exact dezelfde producten)
- Heterogene producten (producten met kleine verschillen)
en je moet weten
- Hoeveel aanbieders zijn er (veel of weinig)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Marktvorm bepalen
Om te bepalen wat voor markt het is moet je eerst bepalen
wat voor product is het:
- Homogene producten
(exact dezelfde producten)
- Heterogene producten (producten met kleine verschillen)
en je moet weten
- Hoeveel aanbieders zijn er (veel of weinig)

Slide 1 - Tekstslide

Graan is een
A
homogeen product
B
heterogeen product

Slide 2 - Quizvraag

een fiets is een
A
homogeen product
B
heterogeen product

Slide 3 - Quizvraag

Waar zie je de vraaglijn?
A
B

Slide 4 - Quizvraag



Ezelsbruggetje:

Van de vraaglijn kan je een V maken.
Vraaglijn

Slide 5 - Tekstslide

Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?
A
Hoe hoger de prijs, hoe meer vraag
B
Hoe hoger de prijs, hoe minder vraag
C
Omdat de aanbodlijn stijgt
D
Omdat er altijd sprake is van evenwicht

Slide 6 - Quizvraag

Vraaglijn
Als de prijs hoog is, wordt er minder gekocht.
Als de prijs laag is, wordt er meer gekocht.

De vraaglijn loop daardoor van boven naar beneden

Slide 7 - Tekstslide

De vraaglijn wordt gegeven door:
Qv = -2p + 500
Wat is de vraag bij p = 100?
timer
2:30
A
Vraag = 700
B
Vraag = 500
C
Vraag = 300
D
Vraag is 200

Slide 8 - Quizvraag

Bereken de twee punten als P=0 en als Q=0 bij de formule : qv= -0,2p + 75

Slide 9 - Open vraag

Vraaglijn tekenen
Qv = -0,2P + 75       eerst P=0   en dan   Q=0

  • Qv = (-0,2 x 0) + 75       = 75.      Punt 1 is  P = 0 en Q = 75.
Nu ga je uitrekenen wat de prijs is wanneer de vraag 0 is, dus Q=0. 
  • 0 = -0,2P + 75
       0,2P =75
       P = 75 : 0,2                     = 375.      Punt 2 is  Q = 0 en  P = 375

Nu kun je de lijn tekenen met de twee punten (P0, Q75) en P375, Q0)

Slide 10 - Tekstslide

Verschuiven OP de vraaglijn
Als de prijs verandert, wordt er meer of minder van een product gekocht. De vraag verschuift dan OP de vraaglijn.
(= factor 1 van het rijtje, zie p. 203 samenvatting)
De prijs zakt van  € 300 (rode stip) naar € 150 (groene stip)

Slide 11 - Tekstslide

Verschuiven VAN de vraaglijn
De vraaglijn kan naar rechts of links verschuiven als (zie p. 203 samenvatting):
2) de prijs van een ander product hoger of lager wordt.
3) het inkomen / budget van de consument stijgt of daalt.
4) de behoeften vd consument toe- of afnemen.
5) Het aantal consumenten verandert (vraag van alle consumenten = collectieve vraag).



Slide 12 - Tekstslide

Wat kan een oorzaak geweest zijn van deze verschuiving?
A
meer behoefte naar dit product
B
minder behoefte naar dit product
C
budget voor dit product daalt
D
inkomen daalt

Slide 13 - Quizvraag

Wat kan geen oorzaak geweest zijn van deze verschuiving?
A
inkomen wordt hoger
B
meer behoefte naar dit product
C
prijs goed daalt

Slide 14 - Quizvraag

Vraagfactoren:
De factoren die van invloed zijn op de vraag naar een bepaald product.
Wat hoort hier niet bij?
A
De prijs van een product?
B
De hoeveelheid producten?
C
De hoogte van het inkomen?
D
De prijs van andere producten?

Slide 15 - Quizvraag

Aanbod
Het aanbod op de markt is de hoeveelheid die alle producenten samen van een product willen verkopen.


Deze hoeveelheid kan je weergeven met een aanbodlijn
De aanbodlijn geeft de verkoopbereidheid van de verkoper aan

Slide 16 - Tekstslide

De aanbodlijn loopt van linksboven naar rechtsonder.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Aanbodslijn
Bij een aanbodlijn is er altijd een positief verband. Hoe hoger de prijs, hoe meer bedrijven het product willen maken.

De lijn loopt dus altijd naar boven.


Slide 18 - Tekstslide

Aanbodslijn

Ezelsbruggetje:

Van de aanbodslijn kan je een A maken

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel wordt er aangeboden bij een bedrag van €4,-?
Qa = 25.000P - 10.000
timer
2:00
A
110.000 stuks
B
100.000 stuks
C
90.000 stuks
D
de uitkomst is negatief

Slide 20 - Quizvraag

Stel: Qa=5P-400 en P=130
Bereken het aanbod
timer
2:00

Slide 21 - Open vraag

Qa=10P-80 Qa = 200
bereken nu de prijs
timer
2:30

Slide 22 - Open vraag

Aanbodlijn tekenen
  • om een lijn te tekenen, heb je 2 punten nodig
  • punt 1 vul P=0 in de formule in en reken Q uit
  • punt 2 vul een willekeurige prijs (P) in en reken Q uit
  • vul de 2 punten in het assenstelsel in en teken de lijn

Slide 23 - Tekstslide

Aanbodfactoren
De aanbodlijn verschuift als (zie p. 204 samenvatting):
2) De prijzen van arbeid en kapitaalgoederen (machines) veranderen
3) De kwaliteit van arbeid en kapitaalgoederen toe- of afnemen.
4) Het aantal producent toe- of afnemen (aanbod van alle producenten = collectieve aanbod0

Slide 24 - Tekstslide

Inkopen van grondstoffen wordt goedkoper. Wat gebeurt er met de aanbodlijn?
A
die schuift naar rechts
B
die schuift naar links
C
er komt een ander punt op de aanbodlijn tot stand
D
er verandert niets.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een vergelijking van de aanbodlijn?
A
Q = 3P + 100
B
Q = -3P +100
C
Q = -25.000P - 10.000
D
Q = 25.000P - 10.000

Slide 26 - Quizvraag

Q = p-100
A
Dit is een vraaglijn
B
Dit is een aanbodlijn
C
Dit is een budgetlijn
D
Ik heb geen idee

Slide 27 - Quizvraag

Q =-0,5p+200
A
Dit is een aanbodlijn
B
Dit is een vraaglijn
C
Dit is een budgetlijn
D
Ik heb geen idee

Slide 28 - Quizvraag

Stel een aanbodlijn loopt verticaal.
Wat zou dit kunnen betekenen?
A
Het aanbod is niet afhankelijk van de prijs.
B
Het aanbod is wel afhankelijk van de prijs.

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het producentensurplus?
A
verschil tussen betalingsbereidheid en de te betalen prijs
B
verschil tussen leveringsbereidheid en de te ontvangen prijs

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het consumentensurplus?
A
verschil tussen betalingsbereidheid en de te betalen prijs
B
verschil tussen leveringsbereidheid en de te ontvangen prijs

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Marktevenwicht
Je hebt vraag naar een product (consumenten) en je hebt aanbod van een product (producent).
Waar vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn, is er marktevenwicht. 

De prijs die hierbij hoort = evenwichtsprijs
De hoeveelheid die hierbij hoort = evenwichtshoeveelheid

Slide 33 - Tekstslide



Als de lijnen elkaar kruisen dan noemen we dat het evenwichtspunt. Dit is het ideale punt van de markt. In dit punt is vraag en aanbod aan elkaar gelijk.
Marktevenwicht

Slide 34 - Tekstslide

        Marktevenwicht
Qa = Qv
de vraagfunctie (Qv) is gelijk aan de aanbodfunctie (Qa)

Qa=Qv Zo reken je de evenwichtsprijs- en hoeveelheid uit

Slide 35 - Tekstslide

Qv=-10P+80 Qa=20P-40
Bereken de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid
timer
3:00

Slide 36 - Open vraag

Bereken de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid
Qv= -10P+80        Qa= 20P-40 
Qv = Qa
-10P + 80 = 20P - 40
80 + 40 = 20P + 10P
120 = 30P     
P = 4               vul P in de formules in om Q te berekenen
Qv = (-10 x 4) + 80    Q = 40
Qa = (20 x 4) - 40      Q = 40 



Slide 37 - Tekstslide

Qv = -p + 20 & Qa = 5p - 40
Bereken het marktevenwicht?
timer
3:00
A
p = 10 & q = 10
B
p = 4 & q = 16
C
p = 20 & q = 8
D
p = 8 & q = 20

Slide 38 - Quizvraag