Blok 1 - herhaling 1.11 .- 1.12

Nederlands
                        Klas 3 VMBO -B - 
                        herhaling  1.11 -1.12 
                           
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
                        Klas 3 VMBO -B - 
                        herhaling  1.11 -1.12 
                           

Slide 1 - Tekstslide

4 gouden minuten


Te druk of teveel energie?
Gebruik de gouden minuten en
geef het aan.


timer
4:00

Slide 2 - Tekstslide

Stil Lezen
timer
7:00
Stil lezen in
Leesboek
Stripboek
Tijdschrift
E-reader
Stapel op bureau

Geen laptop!

Slide 3 - Tekstslide

Lesafspraken:
  • Je hebt respect voor elkaar en je omgeving
  • Je hebt de spullen op orde en huiswerk gemaakt
  • Je hebt de aandacht bij de les en bent stil wanneer nodig
  • Bij samenwerken werk je zachtjes
  • Wil je iets vragen of zeggen, steek dan je hand op
  • Tassen op de grond, jassen in kluisje
  • Geen eten/drinken/kauwgom

Slide 4 - Tekstslide

Vandaag in deze les:
  • Hoofdletters 1.10
  • Woordenschat 1.11 
  • Homoniemen 
  • Homofonen
  • samenvatting blok 1

Slide 5 - Tekstslide

Instructie
  • Homoniemen 
  • Homofonen
  • samenvatting blok 1 toets woensdag 13 dec. 23

Slide 6 - Tekstslide

Instructie
  • Homoniemen; er zijn woorden met meer dan 1 betekenis.
bijv; Bank of Band, Bril, kas, slot, blik, ring en pit
Band          1. lange stook stof 
                   2. rubberen ring met lucht
                   3. sterk gevoel dat je bij elkaar hoort
                   4. muziekgroep

Slide 7 - Tekstslide

Instructie
  • Homofonen; woorden die hetzelfde klinken, maar die je anders schijft.
bijv. Mijn tante lacht altijd heel hard. -> 

Slide 8 - Tekstslide

woordenschat 1.11
stappenplan moeilijke woorden;(32)
1. lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd.
2. kijk naar de bekende stukjes in het woord.
3. kijk naar de plaatjes bij de tekst.
4. vraag de betekenis of zoek de betekenis op in een woordenboek

Slide 9 - Tekstslide

huiswerk 1.11- 1.12
Huiswerk  nakijken van wo 29.11 en vr 1.12 
(1.9   opdr. 3  & 4 (blz 28)  opdr. 5 (blz. 29) opdr. 6 (blz. 30))
1.10  opdr. 8 (blz 30) opdr. 9 (blz. 31)
1.11 opdracht 1 en 2 en 3 (blz. 33)

Huiswerk (voor zover nog niet in de les gemaakt) voor volgende les
1.11 opdr 4  & 5 (34)
1.12 opdr 6, 7, 8 & 10, 11 & 13 (34/35/36/37)


Slide 10 - Tekstslide

 Hoofdletters 1.10
Opdracht 8 - verbeter waar nodig naar hoofdletters
Paul van Loon                                     Pasen
januari                                                 paasei
Zuid-Amerika                                     In de Noordzee
Duitsers                                              't Regent!
De mooie stad Amsterdam                Het Rijksmuseum
Een glas Fanta                                    De film Soldaat van Oranje

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdletters 1.10
Opdracht 9  - verbeter waar nodig naar hoofdletters
1. 's Morgens eet ik vaak een boterham met Nutella.
2. Wij gaan in juni met onze oude Volvo naar de Ardennen.
3. 90 procent van de Nederlanders spreekt Engels.
4. Elke dag kijkt mevrouw Smit met haar dochter Jasmijn naar het Jeugdjournaal.
5. Actievoerders van Greenpeace voerden actie in Zuid-Afrika.
6. Noor kreeg op Valentijnsdag twee valentijnskaarten.

Slide 12 - Tekstslide

woordenschat 1.11
Opdracht 1 
1. welk bekend stukje zie je in het woord persoonlijk?

2 welk bekend stukje zie je in het woord zakelijk?

3. welk bekend stukje zie je in het woord samenhangend?

Slide 13 - Tekstslide

woordenschat 1.11
antwoorden; Opdracht 1. (33)
1. welk bekend stukje zie je in het woord persoonlijk?
   persoon  
   -lijk als achtervoegsel betekent betrekking hebbend op
2 welk bekend stukje zie je in het woord zakelijk?
   zaak
3. welk bekend stukje zie je in het woord samenhangend?
    samen en hangen  = verbonden met elkaar

Slide 14 - Tekstslide

woordenschat 1.11
antwoorden; Opdracht 2. (33)
1. persoonlijke      - B. meer op personen gericht, minder op feiten.
2. zakelijke           - A. meer op feiten gericht en wat minder op personen.
3. samenhangend - A. wat met elkaar te maken heeft.

Slide 15 - Tekstslide

woordenschat 1.11
antwoorden; Opdracht 3. (33)
1. heeft betrekking op -te maken hebben met
2. geheel - alles bij elkaar
3. maximaal - hoogstens, niet meer dan
4. volledig - compleet
5. aansluiten bij - passen bij.
6. standaard -gebruikelijk, normaal
7. vermeldt - iets of iemand noemen

Slide 16 - Tekstslide

afsluiting 1.10 -1.11 
Dank jullie wel er is goed & hard gewerkt!

nogmaals;
Huiswerk (voor zover nog niet in de les gemaakt) voor volgende les
1.11 opdr 4 & 5 (34)
1.12 opdr 6, 7, 8 & 10, 11 & 13

Slide 17 - Tekstslide

In hoeverre heb jij het idee dat je deze leerstof hebt begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Ik vond deze les....
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll