Spelling

Lekker stukje lezen in je boek.
timer
25:00
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lekker stukje lezen in je boek.
timer
25:00

Slide 1 - Tekstslide

Tussenklank in samenstellingen
Wanneer gebruik je -en-?
  • het eerste deel is een zelfst. nw én heeft alleen een mv op  
-en-: kattenspeeltje

Wanneer gebruik je -s-?
  • je hoort een -s-: dorpschef, want: dorpshuis
speel af

Slide 2 - Tekstslide

Tussenklank
Wanneer gebruik je -e-?
  • eerste deel heeft geen mv: gerstenat
  • van het eerste deel is er maar 1: zonnewijzer
  • eerste deel heeft een mv op -s-: aspergesoep
  • eerste deel heeft een mv op -s- of -n-: groentesap
  • eerste deel is geen zelfst. nw.: rodekool
  • eerste deel versterkt een bijv. nw.: apetrots
  • geen 'woord': elleboog
speel af

Slide 3 - Tekstslide

De tussen -s:
Hoofdregel
In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken.
Dus: moederskindje, dorpsplein, scheepswrak

Slide 4 - Tekstslide

De tussen -e of -en
Hoofdregel: De tussen -en wordt geschreven wanneer het eerste woord van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en.

Slide 5 - Tekstslide

Het is dus: kippenei, want het meervoud van kip is alleen kippen. Maar het is aspergesoep en gedaanteverwisseling,
want het meervoud van asperge is asperges.
Maar het is aspergesoep en gedaanteverwisseling,
want het meervoud van asperge is asperges. En gedaante heeft twee meervoudsvormen: gedaanten en gedaantes.

Slide 6 - Tekstslide

Uitzonderingen:
Sommige woorden houden een -e als tussenletter.
De voorbeelden zie je zo!

Slide 7 - Tekstslide

1. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak: zonnestraal, maneschijn en Koninginnedag.

Slide 8 - Tekstslide

2. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel:
apetrots, beresterk, boordevol, reuzeleuk

Slide 9 - Tekstslide

3. Woorden van het type ‘dier+plant’ vallen (vanaf 2005) onder de hoofdregel en krijgen een tussen-n:
eendenkroos, rattenkruid, paardenbloem

Slide 10 - Tekstslide

Samenstelling met HOND

Slide 11 - Woordweb

Samenstelling met GEDACHTE

Slide 12 - Woordweb

Samenstelling met BOEK

Slide 13 - Woordweb

Uitleg aan elkaar of los 

Slide 14 - Tekstslide

Theorie: aan elkaar 
- Samenstellingen van twee of drie woorden
- Getallen tot duizend en samenstellingen met honderd en duizend (vijfduizend)
- Combinaties van een voorzetsel + bijwoord (erbij, dichtbij) --> maar los als na het voorzetsel een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord staat (Floor woont dicht bij Tim)
- Combinaties van twee voorzetsels (voorin, achterin) --> maar los als na het voorzetsel een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord staat (Hij zat voor in de auto)
- Voornaamwoordelijke bijwoorden: er, hier, daar, waar + voorzetsel (hieraan, waarvoor)


Slide 15 - Tekstslide

Theorie: los 
1. Getallen met miljoen of miljard: vijf miljoen, zes miljard.
2. Combinatie van voorzetsel en bijwoord als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: hij woont dicht bij de stad.
3. Combinatie van twee voorzetsels als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: ik zit graag achter op de fiets
5. Voorzetsels die onderdeel uitmaken van een werkwoord: inpakken, opschieten, bijzetten. 

Slide 16 - Tekstslide

Aan elkaar of los?

Slide 17 - Tekstslide

Aan elkaar of los?

Slide 18 - Tekstslide

Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 19 - Quizvraag

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 20 - Quizvraag

Lativa begon te huilen als een ___, toen ze haar telefoon kwijt was.
A
klein kind
B
kleinkind

Slide 21 - Quizvraag

Tot 1 december kun je je___ voor de schaatswedstrijd.
A
in schrijven
B
inschrijven

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
geirriteerd
B
ge-irriteerd
C
geïrriteerd

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
fotoonderschrift
B
foto-onderschrift
C
fotoönderschrift

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
onderzeeer
B
onderzee-er
C
onderzeeër

Slide 25 - Quizvraag

Zelf aan het werk
§8.1 opdr.5 t/m 7
§8.2 opdr. 4 en 5
§8.3 opdr. 3 en 7
§8.7 opdr. 6 en 7
§8.8 opdr. 3 en 4

Slide 26 - Tekstslide