Hoofdstuk 2 Jij en je geld

Hoofdstuk 2:
Jij en je geld
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2:
Jij en je geld

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik les 2.1

Pinpas of portemonnee?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Directe & Indirecte ruil
Directe ruil
Indirecte ruil

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Indirecte ruil
Directe ruil

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Saldo


Het geld dat je op je bankrekening hebt staan.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
------------
Nieuw saldo

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht saldo berekenen
Je hebt € 12,50 overgemaakt voor contributie van je sportvereniging. Op je bankrekening is € 7,50 bijgeschreven voor het wassen van je broers auto. Het saldo op je bankrekening is nu € 53
 Hoeveel was het vorige saldo op je bankrekening?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt € 12,50 overgemaakt voor contributie van je sportvereniging. Op je bankrekening is € 7,50 bijgeschreven voor het wassen van je broers auto. Het saldo op je bankrekening is nu € 53
Hoeveel was het vorige saldo op je bankrekening?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Electronisch betalen
Betalen via internet, met je bankpas of met je telefoon.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.2 Waarom zou je sparen?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
aan het eind van deze les weet je:
  • wat geld sparen jou oplevert
  • wat rente is

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

waarom sparen?
- Sparen voor een doel

-Sparen uit voorzorg

-Sparen voor rente

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beloning voor het sparen
Als je geld op een spaarrekening zet, krijg je rente.

Rente = een vergoeding die je krijgt van de bank voor jouw spaargeld.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hakim spaart voor een scooter. Hij zet zijn geld op een spaarrekening, zodat het geld sneller aangroeit.
A
Hakim spaart voor een doel
B
Hakim spaart voor een doel en voor extra rente
C
Hakim spaart uit voorzorg
D
Hakim spaart voor een doel en uit voorzorg

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rente berekenen
Rentebedrag per jaar = spaarbedrag :100 x rentepercentage

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rente berekenen 
Nadia heeft € 148 op haar spaarrekening. Zij krijgt hier 1,3% rente over. Bereken hoeveel Nadia na een jaar aan rente ontvangt. 

Formule = Rentebedrag : 100 x rentepercentage 

€148 : 100 x 1,3 = €1,92

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt €458 gespaard. Je krijgt 1,8% rente.
Hoeveel euro rente krijg je dan?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geldfuncties
  1. Ruilmiddel
  2. Rekenmiddel
  3. Spaarmiddel
Geldfuncties
Ruilmiddel
je koopt iets
Spaarmiddel
Geld bewaren om later uit te geven
Rekenmiddel
Om de waarde van iets in geld uit te drukken

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de drie geldfuncties?
A
Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit
B
Chartaal geld, giraal geld, directe ruil
C
Ruilmiddel, rekenmiddel, spaarmiddel

Slide 20 - Quizvraag

Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit = het soorten inkomens

Chartaal geld = munten, bankbiljetten
Giraal geld = betaalrekening of bankrekening
Directe ruil = product tegen ander product ruilen
Indirecte ruil = goederen of diensten ruilen met een ruilmiddel (geld)

Par. 2.3: Waarom zou je lenen?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Redenen om geld te lenen
  1. Je wilt nu al iets duurs kopen, maar je het er het geld niet voor. Je wil niet wachten en leent daarom het geld om het nu te kopen.
  2. Je hebt onverwacht dringend geld nodig. Bijvoorbeeld omdat je de reparatie van je telefoon moet betalen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geld lenen bij de bank
Als je geld leent moet je dat terug betalen.
De lening betaal je terug met een vast bedrag per maand. Dit heet de maandtermijn
Deze maandtermijn bestaat uit twee delen:
  • Terugbetalen van het geleende geld (aflossen)
  • Rente (vergoeding aan de bank omdat je hun geld mag gebruiken)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuist
Juist
Maandtermijn bestaat uit twee delen
De vergoeding voor de lening heet aflossen.

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leent €4.000 en gaat dit in 36 maanden terugbetalen. Bereken welk bedrag je in totaal terug hebt betaald.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Je leent €500,-. In totaal betaal je voor deze lening €560,- terug. Wel bedrag heb je aan rente betaald voor deze lening?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Hoe consumentenorganisaties je kunnen helpen
  • Wat een vergelijkend warenonderzoek is 
  • Dat je recht hebt op een deugdelijk product
  • Wat garantie is.

2.4 Wat is verzekeren?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzekeraar
Verzekerde

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Polis
Een bewijs van verzekering.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eigen risico
Als je schade hebt krijg je van de verzekering een schadeuitkering. Hiermee kun je de kosten van de schade betalen. Een deel van die kosten moet je zelf betalen en dit heet een eigen risico.

Voor een verzekering waar je een eigen risico hebt betaal je minder premie.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies