Hoofdstuk 2 Jij en je geld

Hoofdstuk 2:
Jij en je geld
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2:
Jij en je geld

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 2.1
  • hoe je kunt betalen
  • waarvoor je geld nog meer gebruikt

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Directe & Indirecte ruil
Directe ruil
Indirecte ruil

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Indirecte ruil
Directe ruil

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Saldo


Het geld dat je op je bankrekening hebt staan.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
------------
Nieuw saldo

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht saldo berekenen

Henk heeft een saldo van €109,95. Hij betaald bij de winkel een frikandellenbroodje van €1,25 met zijn pinpas. Op internet koopt hij een game van €34,59 en betaald deze met ideal. Henk heeft een bijbaantje en zijn baas maakt zijn loon over van €59,95. Wat is het nieuwe saldo van Henk?  Reken de opgave uit op het kladblad dat je hebt gekregen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Saldo berekenen

€109,95 - €1,25 = €108,70 - €34,59 = €74,11 + €59,95 = €134,06

Nieuw Saldo €134,06

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Electronisch betalen
Betalen via internet, met je bankpas of met je telefoon.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

2.2 Waarom zou je sparen?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 2.2
  • wat geld sparen jou oplevert
  • wat rente is

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Spaarmotieven

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen. Redenen om te sparen noem je ...
A
Spaarredenen
B
Spaarmotivatie
C
Spaarmotieven
D
Reserveer redenen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beloning voor het sparen
Als je geld op een spaarrekening zet, krijg je rente.

Rente = een vergoeding die je krijgt van de bank voor jouw spaargeld.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rente berekenen
Rentebedrag per jaar = spaarbedrag :100 x rentepercentage

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Rente berekenen:

Je hebt €500,- gespaard.
Je krijgt 2% rente.
Hoeveel rente krijg je dan? 
Zet de berekening op het kladblad

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rente berekenen

Je hebt €500,- gespaard.
Je krijgt 2% rente.

Antwoord: (€500,- : 100) x 2 = €10,-

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rente berekenen
Je hebt €458,50 gespaard. Je krijgt 1,8% rente.

Hoeveel rente krijg je dan? Zet de berekening op je kladblad

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rente berekenen
Je hebt €458,50 gespaard. Je krijgt 1,8% rente.

Hoeveel rente krijg je dan?
(€458,50:100)x1,8=€8,253 afgrond is dat €8,25

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geldfuncties
  1. Ruilmiddel
  2. Rekenmiddel
  3. Spaarmiddel
Geldfuncties
Ruilmiddel
je koopt iets
Spaarmiddel
Geld bewaren om later uit te geven
Rekenmiddel
Om de waarde van iets in geld uit te drukken

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de drie geldfuncties?
A
Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit
B
Chartaal geld, giraal geld, directe ruil
C
Ruilmiddel, rekenmiddel, spaarmiddel

Slide 25 - Quizvraag

Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit = het soorten inkomens

Chartaal geld = munten, bankbiljetten
Giraal geld = betaalrekening of bankrekening
Directe ruil = product tegen ander product ruilen
Indirecte ruil = goederen of diensten ruilen met een ruilmiddel (geld)

Par. 2.3: Waarom zou je lenen?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zou jij geld lenen?

Slide 27 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Redenen om geld te lenen
  1. Je wilt nu al iets duurs kopen, maar je het er het geld niet voor. Je wil niet wachten en leent daarom het geld om het nu te kopen.
  2. Je hebt onverwacht dringend geld nodig. Bijvoorbeeld omdat je de reparatie van je telefoon moet betalen.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geld lenen bij de bank
Als je geld leent moet je dat terug betalen.
De lening betaal je terug met een vast bedrag per maand. Dit heet de maandtermijn
Deze maandtermijn bestaat uit twee delen:
  • Terugbetalen van het geleende geld (aflossen)
  • Rente (vergoeding aan de bank omdat je hun geld mag gebruiken)

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onjuist
Juist
Maandtermijn bestaat uit twee delen
De vergoeding voor de lening heet aflossen.

Slide 30 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Je leent €500,-. In totaal betaal je voor deze lening €560,- terug. Wel bedrag heb je aan rente betaald voor deze lening?

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking opdracht
Je leent €500,-. In totaal betaal je voor deze lening €560,- terug. 

€560 - €500 = €60,-

€60,- betaal je voor deze lening aan rente

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Bereken met de uitkomst van de vorige opgave hoeveel procent de rente is van het geleende bedrag.

Geleende bedrag €500,- / Rente €60,-

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel:geheelx100
€60,- : €500,- x 100 = 12%

Dus €60,- is 12% van het geleende bedrag
€500,- is 100%

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Hoe consumentenorganisaties je kunnen helpen
  • Wat een vergelijkend warenonderzoek is 
  • Dat je recht hebt op een deugdelijk product
  • Wat garantie is.

2.4 Wat is verzekeren?

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Verzekeraar
Verzekerde

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Polis
Een bewijs van verzekering.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Premie?
Polis?

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eigen risico
Als je schade hebt krijg je van de verzekering een schadeuitkering. Hiermee kun je de kosten van de schade betalen. Een deel van die kosten moet je zelf betalen en dit heet een eigen risico.

Voor een verzekering waar je een eigen risico hebt betaal je minder premie.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eigen risico is:
A
Het bedrag dat je elke maand betaald
B
De schadevergoeding die je krijgt
C
Het bedrag dat je zelf moet betalen als je schade hebt

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies