2.4-1 DNA: het besturingssysteem van de cel 4V 2122

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
2.4 DNA: het besturingssysteem van de cel - deel 1
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
2.4 DNA: het besturingssysteem van de cel - deel 1

Slide 1 - Tekstslide

Doel 2.4
Je leert hoe DNA is opgebouwd
Je leert hoe een cel, aan de hand van DNA, eigen eiwitten maakt


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

DNA
DNA bevat de bouwinstructie voor eiwitten
Chromosomen zitten in de celkern en zijn opgebouwd uit DNA.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

dubbele helix: "touwladder" om elkaar gedraaid
fosfaatgroep: Fosfor (P) met zuurstof (O)
suiker: vijfhoek
DNA

Slide 6 - Tekstslide

(stikstof)basen: A, T, C en G
complementair: Tegenover een A altijd een T, tegenover een C altijd een G
nucleotide: combinatie van een suiker, fosfaatgroep en base
DNA-

Slide 7 - Tekstslide

Moet je dit leren?

BINAS 71C

DNA-

Slide 8 - Tekstslide

Welke basen zitten in de complementaire streng van ATGGT?

Slide 9 - Open vraag

Transcriptie: DNA naar RNA
Een stuk DNA dat codeert voor één eiwit (eigenschap) is een gen.
De nucleotidevolgorde van dat stuk DNA is de code voor het maken van het eiwit.

Eiwitten bestaan uit een keten van aminozuren. Er zijn 20 verschillende aminozuren (BINAS 67H1).



Slide 10 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
Als het eiwit moet worden gemaakt wordt eerst van het gen een kopie gemaakt 
-> messenger RNA (mRNA).

Slide 11 - Tekstslide

Verschil tussen DNA en RNA
mRNA is enkelstrengs
mRNA heeft een ribose als suiker (ipv deoxyribose)
mRNA heeft Uracil ipv Thymine als base

Slide 12 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
mRNA wordt afgelezen van en complementair gemaakt aan de template-/ matrijsstreng 

tegenover de A wordt een U ingebouwd, tegenover T een A, bij C een G en bij G een C.


Slide 13 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
Het mRNA is dus een 'kopie' van de ándere (complementaire) DNA streng: de coderende streng.

Slide 14 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
Moet je dit leren?

BINAS 71E
3'
3'
3'
5'
5'
5'

Slide 15 - Tekstslide

RNA naar eiwit: translatie
Het mRNA verlaat de kern (via een kernporie) naar het cytoplasma en bindt aan een ribosoom.

Het ribosoom leest het mRNA in steeds 3 basen tegelijk (triplet/ codon).

Slide 16 - Tekstslide

RNA naar eiwit: translatie
BINAS 71 G. Stel codon AAG. 

Slide 17 - Tekstslide

RNA naar eiwit: translatie
BINAS 71 G. Stel codon AAG. 

Slide 18 - Tekstslide

RNA naar eiwit: translatie
BINAS 71 G. Stel codon AAG. 

Slide 19 - Tekstslide

RNA naar eiwit: translatie
BINAS 71 G. Stel codon AAG. 

Slide 20 - Tekstslide

RNA naar eiwit: translatie
Translatie begint altijd bij een AUG code (het startcodon). Hiermee wordt een methionine aminozuur ingebouwd.

Er zijn een paar mogelijke stopcodons waarmee de translatie stopt.

Slide 21 - Tekstslide

RNA naar eiwit: translatie

Slide 22 - Tekstslide

RNA naar eiwit: translatie
Moet je dit leren?

BINAS 71J

Slide 23 - Tekstslide

Transcriptie en translatie

Slide 24 - Tekstslide

Van polypeptideketen naar eiwit
Ribosomen zitten soms vrij in het cytoplasma, soms vast aan ruw endoplasmatisch reticulum.

Vrije ribosomen maken eiwitten die in het grondplasma actief zijn.

Aminozuurketens die door ribosomen worden gemaakt die aan het rer vast zitten komen meteen in het RER.

Slide 25 - Tekstslide

Van polypeptideketen naar eiwit
De werking van eiwitten hangt nauw samen met de vorm ervan.
De vorm is afhankelijk van de vouwing van een eiwit.
In het RER vind de eiwitvouwing plaats.
Ook wordt deze gecontroleerd om te voorkomen dat verkeerd werkende eiwitten in het lichaam terecht komen.

Slide 26 - Tekstslide

Van polypeptideketen naar eiwit
In het RER krijgt het eiwit ook een adreslabel: waar moet het precies naar toe?

Als het eiwit klaar is wordt een blaasje afgesnoerd en dit wordt gefuseerd met het golgisysteem.
Nu zit het eiwit in het golgisysteem. 

Slide 27 - Tekstslide

Van polypeptideketen naar eiwit
Het golgisysteem verpakt de eiwitten voor de definitieve bestemming:
  • Lysosomen (blaasje in de cel met een enzym)
  • Transportblaasje (voor transport naar buiten de cel)
  • Transportblaasje (membraan eiwitten)

BRON 18

Slide 28 - Tekstslide

Celdifferentiatie
Gespecialiseerde cellen ontstaan door celdifferentiatie.
Celdifferentiatie ontstaat doordat in verschillende cellen verschillende eiwitten worden gemaakt.

Slide 29 - Tekstslide

Pigment (melanine)

Slide 30 - Tekstslide

Samentrekken (actine/ myosine)

Slide 31 - Tekstslide

Antistoffen aan een witte bloedcel

Slide 32 - Tekstslide

Enzymen in je maag

Slide 33 - Tekstslide

      Hormonen (adrenaline)

Slide 34 - Tekstslide

Transportmiddel (hemoglobine)

Slide 35 - Tekstslide

Eigenschappen
EIwitten bepalen niet alleen de differentiatie van de cel maar ook de eigenschappen van een individu.

Dat komt ook door een verschil in EIWITTEN.

Mutaties (veranderingen) in het DNA betekenen vaak een ander eiwit, dus een andere werking

Slide 36 - Tekstslide

                     Oogkleur (pigment)

Slide 37 - Tekstslide

                                 Suikerziekte (insuline)

Slide 38 - Tekstslide

Doel 2.4
Je leert hoe DNA is opgebouwd
Je leert hoe een cel, aan de hand van DNA, eigen eiwitten maakt


Slide 39 - Tekstslide

Begrippen 2.4
DNA-moleculen, dubbelstrengs, dubbele helix, nucleotiden, deoxyribose, stikstofbase, adenine (A), cytosine (C), guanine (G), thymine (T), complementaire streng, DNA-codetaal, eiwitten, aminozuren, gen, DNA-triplet, mRNA, enkelstrengs, uracil (U), ribose, matrijsstreng/ templatestreng, coderende streng, ribosoom, codons, polypeptideketen, startcodon, stopcodon, eiwitsynthese, transciptie, translatie

Slide 40 - Tekstslide

Huiswerk
In de online methode.
Kies een leerweg (default B).
Maak 2.4 opdracht 4 en 5

Slide 41 - Tekstslide