§3 Formuleren Verwijzen naar de- en het-woorden

Formuleren
Nieuw Nederlands 1hv - §3

Verwijzen naar de- en het-woorden

Pak je chromebook en kom naar Lessonup

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleren
Nieuw Nederlands 1hv - §3

Verwijzen naar de- en het-woorden

Pak je chromebook en kom naar Lessonup

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
Lesdoel
Theorie Formuleren §3
Zelf aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Ik kan op de juiste manier verwijzen naar de- en het-woorden in zinnen.

Slide 3 - Tekstslide

§3 formuleren verwijzen
  • Naar mannelijke of vrouwelijke woorden (dat zijn alle de-woorden) verwijs je met die en deze
  • Naar onzijdige woorden (dat zijn alle het-woorden) verwijs je met dit en dat
  • Naar een hele zin verwijs je met dat

Slide 4 - Tekstslide

Ezelsbruggetje:
dezE en diE gebruik je bij 
dE-woorden
(deze is dichtbij, die is verder weg)

diT en daT gebruik je bij 
heT-woorden
(dit is dichtbij, dat is verder weg)



Slide 5 - Tekstslide

Weet je niet of het een de- of het-woord is?
Je ziet bij het lidwoord 'een' aan een bijvoeglijk naamwoord of het een de- of het-woord is!

De sterke man - Een sterke man
(2 x bn met -e op het eind, bij de-woord krijgt bn altijd een -e!)
Het sterke paard - Een sterk paard
(geen -e bij het bn na 'een' dus: het-woord)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Vul het juiste verwijzende woord in:
De spijkerbroek ...... ik in de etalage zag hangen, was erg duur.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 8 - Quizvraag

Vul het juiste verwijzende woord in:
Het meisje, ...... bruine haren en blauwe ogen heeft, wil later graag fotomodel worden.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 9 - Quizvraag

Vul het juiste verwijzende woord in:
De boeken die daar staan zijn dun, maar ...... hier zijn juist heel erg dik.
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 10 - Quizvraag

Vul het juiste verwijzende woord in:
Ajax heeft de finale gewonnen en .... vinden de supporters geweldig!
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 11 - Quizvraag

Aan de slag!
Wat? Opdracht 1, 2 en 4  van Formuleren §3
Hoe? Lesboek en schrift blz. 235
Tijd? 15 minuten, rest huiswerk
Hulp? Je mag zachtjes overleggen
Uitkomst? Volgende les nabespreken
Klaar? 

Slide 12 - Tekstslide