Samenvatting zinsontleding GT2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 2

Grammatica zinsdelen

Wat moet ik weten voor de toets?

Welke zinsdelen ken je?

De zin verdelen

Zinsdelen kunnen uit één of meerdere woorden bestaan.

Om zinsdelen te vinden,
hussel je de zin door elkaar.

Alles wat vóór de persoonsvorm
staat of kan staan is één zinsdeel.

Weet je nog?

Ontleden betekent: iets in stukjes verdelen en ieder

stuk een naam geven.

Bij redekundig ontleden verdeel je een zin in zinsdelen.

 

Zinsdelen benoemen

1. Persoonsvorm                        (verander de tijd of het aantal)
2. Onderwerp                               (wie/wat + pv?)
   
3. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin)
4. Lijdend voorwerp                  (wie/wat + alle benoemde zinsdelen?)
   
5. Meewerkend voorwerp      (aan/voor wie + alle benoemde zinsdelen?)
6. Bijwoordelijke bepaling      (alle overgebleven zinsdelen)
   

bladzijde 132

Morgen gaan Yonas en Basil op het weiland hun nieuwe drone uitproberen.

Woordsoorten

werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, voegwoord

blz. 30 + 54

Werkwoord

Zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. In een zin staat ten minste één werkwoord. Een werkwoord heeft verschillende vormen.

Lidwoord

de, het, een

Zelfstandig naamwoord

Mens, dier, ding en naam. 

Je kunt er de, het of een voor zetten.

Bijvoeglijk naamwoord

Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt waarvan iets gemaakt is.

Voorzetsel

Is een kort woord dat vaak een tijd of plaats aangeeft.

Kastwoorden

Voegwoord

Een woord waarmee je de zinnen aan elkaar plakt. 

Kan vooraan in de zin staat of tussen twee zinnen.