Online les, oefentoets Theme 4

Oefentoets Theme 4
- Vocabulaire
- Stones
- Grammar
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets Theme 4
- Vocabulaire
- Stones
- Grammar

Slide 1 - Tekstslide

company

Slide 2 - Open vraag

optreden

Slide 3 - Open vraag

show off

Slide 4 - Open vraag

sollicitatiegesprek

Slide 5 - Open vraag

stack shelves

Slide 6 - Open vraag

attend

Slide 7 - Open vraag

leiden, regisseren

Slide 8 - Open vraag

circumstances

Slide 9 - Open vraag

oplossing

Slide 10 - Open vraag

dull

Slide 11 - Open vraag

kennis

Slide 12 - Open vraag

What do you do in your spare time?

Slide 13 - Open vraag

I go running almost every day, because it gives me energy.

Slide 14 - Open vraag

When did she get into fishing?

Slide 15 - Open vraag

My job at the pet store is never boring. I have many different tasks.

Slide 16 - Open vraag

What do you like about your job?

Slide 17 - Open vraag

I like to work alone in the storeroom.

Slide 18 - Open vraag

I usually take orders from customers, but now I'm washing dishes.

Slide 19 - Open vraag

I normally stack shelves, but today I'm cleaning the storeroom.

Slide 20 - Open vraag

She spends all her money on clothes and snacks.

Slide 21 - Open vraag

I spend some money on games but I watch my budget.

Slide 22 - Open vraag

Tijd (wanneer) kan ook aan het begin van de zin:
voor extra nadruk.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 25 - Sleepvraag

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 26 - Sleepvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?

Slide 27 - Quizvraag

Correct word order:
Billy / to his friend /
five minutes ago / went
A
Billy went to his friend five minutes ago
B
Billy went five minutes ago to his friend
C
Billy five minutes ago went to his friend.
D
Five minutes ago Billy went to his friend

Slide 28 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
My sister got married last year.
B
my sister got Last yearmarried.
C
My sister last year got married.

Slide 29 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
We are never in a position to complain.
B
We never are in a position to complain.

Slide 30 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Have ever you read a novel by J.R.R. Tolkien?
B
Have you read ever a novel by J.R.R. Tolkien?
C
Have you read a novel by J.R.R. Tolkien ever?
D
Have you ever read a novel by J.R.R. Tolkien?

Slide 31 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
They often go out in the weekends.
B
They go often out in the weekends.

Slide 32 - Quizvraag

a parking place / near the shops / they / find / rarely

Slide 33 - Open vraag

sometimes / in a garage / Mr Hodges / his car / parks

Slide 34 - Open vraag

often / have / a cup of tea / they / at the hotel / in the afternoon

Slide 35 - Open vraag

Grammar 9
I am working at the moment.
Ik ben aan het werk op dit moment.
(= nu bezig)

I work every Monday.
Ik werk elke maandag.
(= gewoonte, niet nu aan de gang)

Slide 36 - Tekstslide

Difference?                                                                                      
Continuous (to be + ww-ing)
I am working
You are working
He is working
She  is working        
It  is working

You are working
They are working
We are working

Om te vertellen over dingen die NU bezig zijn of om irritatie uit te drukken

I am working on my homework at the moment.
Look, he is running really fast!
My brother is always teasing me!
Zo "SIMPLE" mogelijk!
I work
You work
He works
She works        SHIT + S!!
It works

You work
They work
We work

Om te vertellen over feiten, gewoontes en regelmatige gebeurtenissen.

I work at the supermarket every weekend
I brush my teeth twice a day.
Water boils at 100 degrees
Present Simple                          Present Continuous

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Listen, Kathy (to sing). Doesn't she sound great!

Slide 39 - Open vraag

We (to go) to the Efteling every Sunday

Slide 40 - Open vraag

She always (to cry) when she sees something sad.

Slide 41 - Open vraag

The boys (to do) their homework at the moment.

Slide 42 - Open vraag

Bezittelijke voornaamwoorden
Een overzicht:

mijn                  my
jouw/uw          your
zijn                     his
haar                   her

Deze heb je gehad in de eerste klas!!!
zijn/haar (dingen)          its
onze                                  our
jullie                                   your
hun                                    their

Slide 43 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Dit zijn niet de enige bezittelijke voornaamwoorden.
Net zoals in het Nederlands kun je op nog een manier aangeven dat iets van iemand is. Kijk maar naar het voorbeeld hieronder.

Dat is mijn fiets.    Die fiets is van mij.

De betekenis van de zin is hetzelfde, maar de manier van zeggen is anders.
Net als in het Nederlands gebruik je dan een ander bezittelijk v.n.w.

Slide 44 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Wanneer je de 'van mij/jou/hem' manier gebruikt dan veranderd dus het bezittelijke voornaamwoord. Kijk maar eens goed naar dit overzicht.

van mij               mine
van jou/u          yours
van hem            his
van haar            hers



van zijn/haar (dingen)       
van ons                                  ours
van jullie                                yours
van hen                                  theirs

Slide 45 - Tekstslide

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:

Is this cup ...
A
your
B
yours

Slide 46 - Quizvraag

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:

The coffee is ...
A
mine
B
my

Slide 47 - Quizvraag

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:

That dog is ...
A
hers
B
her

Slide 48 - Quizvraag

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:

That food is ...
A
our
B
ours

Slide 49 - Quizvraag

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:

Is that coffee ...?
A
their
B
theirs

Slide 50 - Quizvraag

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:

ieeew there is a hair in my food!
It's dark so it must be ... !
A
his
B
hiss

Slide 51 - Quizvraag

That's it. Hoe heb je het gedaan?
Geweldig, as always!
Ik ga nu in een donker hoekje weg kruipen..
Ik word toch YouTuber...dus...
Pak nu meteen mijn boek om te gaan leren!

Slide 52 - Poll