5.2 Democratie in Nederland

5.2 Democratie in Nederland
Tijd van burgers en stoommachines, 1800-1900
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.2 Democratie in Nederland
Tijd van burgers en stoommachines, 1800-1900

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les?
Industrie en samenleving

Maak de herhalingsopdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Steden
De meeste mensen woonden
Reizen gebeurde
In straten van steden
waren
[..............................]
werden
[..............................]
op het
[..............................]
in een
[..............................]
meestal
[..............................]
meer met de
[..............................]
was het 's nachts
[..............................]
was
[..............................]
In 1800
In 1900
Plaats de woorden op de juiste plek in de tabel.
Gebruik 'Grote veranderingen' (p. 88)
klein
groot
platteland
stad
te voet
trein
pikdonker
verlichting

Slide 3 - Sleepvraag

Sleep de kenmerken naar de juiste samenleving
Industriële samenleving
Landbouw samenleving
In steden zijn handel en nijverheid belangrijk
In steden zijn industrie en diensten belangrijk
Meer dan de helft van de bevolking woont in de stad
Meer dan de helft van de bevolking woont op het platteland

Slide 4 - Sleepvraag

In deze paragraaf leer je:
  • Hoe Nederland vanaf 1815 werd bestuurd.
  • Welke invloed de liberalen hadden.
  • Wat veranderde door de grondwet van 1848.
  • Hoe het kiesrecht werd uitgebreid.

Slide 5 - Tekstslide

Het bestuur van Nederland
  • Na de nederlaag van Napoleon kwamen bijna overal in Europa weer koningen, edelen en regenten aan de macht.
  • Prins Willem Frederik van Oranje werd Koning Willem I van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, bestaande uit het huidige Nederland en België.
  • Maar niet alles werd weer zoals vóór de Franse Revolutie. De standensamenleving kwam niet terug.
  • Nederland werd een constitutionele monarchie met een parlement (eerste en tweede kamer) en een grondwet.
Na de val van Napoleon worden de Europese grenzen tijdens het Congres van Wenen opnieuw getekend.

Slide 6 - Tekstslide

Constitutionele monarchie
  • De grondwet gaf de koning nog steeds heel veel macht.
  • De burgers hadden weinig te zeggen.






  • Alleen de koning besliste over het leger, de buitenlandse politiek en de kolonies.
  • De koning had dus bijna alles voor het zeggen!
Koning
Staatshoofd
De hoogste persoon in de staat
Regeringsleider
Regering = koning + alle ministers
Kiest politici
Kiest ministers en parlement
Ministers
Dienaren
Moeten doen wat de koning zegt
Dagelijks bestuur
Zorgen voor het dagelijks bestuur
Parlement
Staten-Generaal
Eerste en Tweede Kamer
Goedkeuring
Keurt de plannen(wetten) van de koning goed
Machteloos
Heeft amper wat te zeggen

Slide 7 - Tekstslide

Filmpje: Willem I beslist
Kijk het filmpje op de volgende slide!

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Liberalisme
  • Er kwamen mensen die vonden dat de koning te veel macht had.
  • Deze groep mensen noemen we liberalen.
  • Zij wilden drie dingen:


  • In 1830 kwam het onder leiding van liberalen tot een opstand. Hiermee verkreeg België haar onafhankelijkheid.
Vrijheid
Burgers moesten vrij zijn
1
Stemrecht
Niet de koning, maar de burgers moesten het parlement kiezen
2
Macht
Het parlement moest echt wat te zeggen krijgen
3
Een politieke stroming die streeft naar meer vrijheid.
Liber is Latijn voor vrijheid.

Slide 10 - Tekstslide

Liberale invloed
  • Ook in andere landen kregen liberalen veel invloed.
  • Door misoogsten in 1845 leden veel mensen in Europa honger. Door onvrede leidde dit in 1848 tot opstanden in Europese hoofdsteden.
  • De nieuwe koning Willem II was bang om afgezet te worden en gaf daarom toe aan de liberale wens naar meer vrijheid.
  • Hij gaf de liberale leider Thorbecke de opdracht een nieuwe grondwet te schrijven.

Slide 11 - Tekstslide

De grondwet van 1848
  • In de grondwet van 1848 werden brugerlijke vrijheden als grondrechten vastgelegd.
  • Ook werd er vastgelegd dat Nederland een parlementair stelsel kreeg.
  • De koning bleef staatshoofd, maar geen regeringsleider meer.
  • Dat werd de voorzitter van de vergadering van de minsiters, de minister-president
  • De gezamenlijke ministers vormen het Kabinet.
  • In de eerste jaren mochten alleen mannen met veel bezit stemmen, ongeveer 11% van de bevolking.
  • Het kiesrecht werd langzaam uitgebreid.
  • In 1917 kregen alle mannen kiesrecht.
  • In 1919 kregen ook vrouwen kiesrecht.
  • Hierdoor werd Nederland een parlementaire democratie
  • Het parlement heeft de hoogste macht.
  • Nieuwe wetten moeten door het parlement goedgekeurd worden.
  • De regering moet toestemming vragen aan het parlement om geld uit te geven.
  • De tweede kamer word gekozen door de Nederlandse burgers.
Het had voortaan een bestuurssysteem waarin de regering afhankelijk is van het parlement dat met algemeen kiesrecht is verkozen.

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Wat: Lezen 5.2 en maken opdrachten werkboek

Slide 13 - Tekstslide