1.8 Zo was Caesar

• Latijn
• Secundair onderwijs

1.8 Zo was Caesar

Vici p. 22

r. 1 Welke naamval is staturā?

1. nom.
2. acc.
3. voc.
4. abl.

Welke trap is altior?

Waarmee komt het overeen?

Hoe was Caesar dus van gestalte?

1. groot
2. groter
3. vrij groot
4. heel groot

r. 2 Welke ogen komen het meest overeen met de beschrijving?

1. 
2. 
3. 
4. 

Welke naamval, genus en getal is plenius?

1. nom.m. enk.
2. gen.onz.enk.
3. nom.onz.enk.
4. acc.onz.enk.

Welke schedel komt het meest overeen met de beschrijving?

1. 
2. 
3. 
4. 

r. 3 Wat wordt er bedoeld met hanc deformitatem? Antwoord in 2 woorden.

r. 4 Welk woord op deze regel verwijst ook naar zijn kaalheid?

r. 3-4 Vertel in je eigen woorden de inhoud van deze zin.

r. 5-6 Wat is de kern van de vzgroep die bij ex begint?

Welk part. perf. dat daarmee overeenkomt, sluit die vzgroep af?

Voor wie waren al die vormen van eer?

1. voor Caesar
2. voor de senaat
3. voor het volk
4. voor iedereen

Hoe kwam hij aan die vormen van eer?

1. zelf gepakt
2. gekregen van de senaat
3. gekregen van het volk
4. gekregen van het volk en de senaat

Welk woord is er bij alium verzwegen? Antwoord in het Nederlands!

Welke woordsoort is libentius?

In welke trap staat het?

Hoe zag Caesar zichzelf dus het liefst?
Antwoord met een afbeelding!

Vertaal r. 5-6

Wat vond je van deze werkvorm?