Kern Communicatie 19 Overtuigen: theorie en opdrachten

Kern Communicatie 19: Overtuigen: theorie opdrachten
Kern Communicatie 
Hoofdstuk 19  overtuigen

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Kern Communicatie 19: Overtuigen: theorie opdrachten
Kern Communicatie 
Hoofdstuk 19  overtuigen

Slide 1 - Tekstslide

Kern theorieboek pagina 102-103
Beïnvloeden 

Twee manieren: 
  • onethisch: bedreigen, manipuleren, chanteren of geweld uitoefenen 
  • ethisch: psychologische technieken (de principes van Cialdini), argumenteren 

Slide 2 - Tekstslide

Kern theorieboek pagina 103
Standpunt, argumenten en betoog 
  • argumenteren: met taal proberen een ander te overtuigen
  • standpunt: dat waar je ander van wil overtuigen. Andere woorden: mening, visie, opvatting, stelling, claim of conclusie.
  • argumenten:  uitspraken die een standpunt ondersteunen of aantonen dat een (andere) mening onjuist is. Woorden als omdat, want, aangezien en immers geven aan dat er een argument volgt.  
  • Alle argumenten bij elkaar noem je de argumentatie, het betoog of de redenering.

Slide 3 - Tekstslide

De schoolleiding adviseert met nadruk....
A
Standpunt
B
Argument

Slide 4 - Quizvraag

Aan welk(e) woord(en) kun je dit zien?
A
schoolleiding
B
adviseert
C
met nadruk

Slide 5 - Quizvraag

Ik vind het een goed voorbeeld van
een slechte aanpak.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 6 - Quizvraag

Aan welk(e) woord(en) kun je dit zien?
A
ik vind
B
goed voorbeeld
C
slechte aanpak

Slide 7 - Quizvraag

Aangezien we in dit geval maar beperkt plaats hebben, ....
A
Standpunt
B
Argument

Slide 8 - Quizvraag

Aan welk(e) woord(en) kun je dit zien?
A
aangezien
B
in dit geval
C
maar

Slide 9 - Quizvraag

Het gaat straks regenen (1), ik zou maar een paraplu meenemen (2).
A
1 = standpunt 2 = argument
B
1 = argument 2 = standpunt

Slide 10 - Quizvraag

Gisteren lukte het je ook al niet (1), stop er nou maar mee!(2).
A
1 = standpunt 2 = argument
B
1 = argument 2 = standpunt

Slide 11 - Quizvraag

Drugs moeten helemaal gelegaliseerd worden (1). Dan daalt de criminaliteit (2).
A
1 = standpunt 2 = argument
B
1 = argument 2 = standpunt

Slide 12 - Quizvraag

Snelle e-bikes zijn vaker betrokken bij ongelukken (1): mij zul je niet op zo'n ding zien.
A
1 = standpunt 2 = argument
B
1 = argument 2 = standpunt

Slide 13 - Quizvraag

Kern theorieboek pagina 103
Tegenargument en weerlegging 

Twee manieren om andermans argumentatie aan te vallen:
Persoon A: 'Het gaat regenen, neem een paraplu mee.'

tegenargument:  laat zien waarom het standpunt onjuist is
Persoon B: 'Nee, die raak ik onderweg altijd kwijt.'

weerlegging:  laat zien dat het argument onjuist is 
Persoon C: 'Nee, in onze regio blijft het droog.'

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging.
A
Een tegenargument richt zich op een standpunt en een weerlegging op een argument.
B
Een tegenargument richt zich op een voorargument en een weerlegging op een standpunt.

Slide 15 - Quizvraag


Wat vind je het sterkst om de argumentatie van een ander aan te vallen?
Tegen-argument
Weer-legging

Slide 16 - Poll

Kern theorieboek pagina 103
Feiten en niet-feiten 

  • feitelijke uitspraak:  waar of onwaar (kun je checken) 
  • waarderende uitspraak: een mening over wat goed of slecht, mooi of lelijk is
  • standpunten en argumenten kunnen feitelijk óf waarderend zijn
  • feitelijke uitspraken worden doorgaans aanvaardbaarder gevonden dan niet-feitelijke uitspraken

Slide 17 - Tekstslide

De Rijn is de langste rivier van Europa.
A
Feitelijke uitspraak: waar
B
Feitelijke uitspraak: onwaar
C
Waarderende uitspraak

Slide 18 - Quizvraag

Het eten van groente en fruit vermindert de kans op kanker.
A
Feitelijke uitspraak: waar
B
Feitelijke uitspraak: onwaar
C
Waarderende uitspraak

Slide 19 - Quizvraag

Bij een lekkere gegrilde vis hoort een droge witte wijn.
A
Feitelijke uitspraak: waar
B
Feitelijke uitspraak: onwaar
C
Waarderende uitspraak

Slide 20 - Quizvraag

Voedingssupplementen verhogen de weerstand.
A
Feitelijke uitspraak: waar
B
Feitelijke uitspraak: onwaar
C
Waarderende uitspraak

Slide 21 - Quizvraag

Vliegvakanties zijn schadelijker voor een duurzame wereld dan het eten van vlees.
A
Feitelijke uitspraak: waar
B
Feitelijke uitspraak: onwaar
C
Waarderende uitspraak

Slide 22 - Quizvraag

Meedoen is belangrijker dan winnen.l
A
Feitelijke uitspraak: waar
B
Feitelijke uitspraak: onwaar
C
Waarderende uitspraak

Slide 23 - Quizvraag

Feitelijke uitspraak:  waar of onwaar
Waarderende uitspraak
De Rijn is de langste rivier van Europa.
Eten van groente en fruit vermindert  de kans op kanker.
Voedingssupple-menten verhogen de weerstand.
Meedoen is belangrijker dan winnen.
Vliegvakanties zijn schadelijker voor een duurzame wereld dan het eten van vlees.
Bij een lekkere gegrilde vis hoort een droge witte wijn.

Slide 24 - Sleepvraag

Wat is het belangrijkste verschil tussen een meningsverschil beslechten en een meningsverschil oplossen?

Slide 25 - Open vraag