Nederlands 2 h/v H2 Grammatica zinsdelen

H2 woordenschat blz. 56 t/m 59 opdracht 1,2,3,4
Ik kan het (werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het ) naamwoordelijk gezegde in de zin vinden.
H2 grammatica blz. 60 en 61
N
12 
H2 grammatica blz. 60 en 61 opdracht 1,2,3,4 maken
Klaar? laten zien, nakijken, verbeteren, laten zien. 
opdracht 5* maken of Lezen/ werken aan boekverslag
Doel behaald?
Vragen?
Elke les Nederlands een leesboek mee!

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H2 woordenschat blz. 56 t/m 59 opdracht 1,2,3,4
Ik kan het (werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het ) naamwoordelijk gezegde in de zin vinden.
H2 grammatica blz. 60 en 61
N
12 
H2 grammatica blz. 60 en 61 opdracht 1,2,3,4 maken
Klaar? laten zien, nakijken, verbeteren, laten zien. 
opdracht 5* maken of Lezen/ werken aan boekverslag
Doel behaald?
Vragen?
Elke les Nederlands een leesboek mee!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

naamwoordelijk

gezegde

Slide 3 - Tekstslide

Er zijn 9 koppelwerkwoorden:


zijn                  blijken               heten

worden          lijken                 dunken       

blijven            schijnen           voorkomen    








Slide 4 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden koppelen het onderwerp van een zin aan een zelfstandig naamwoord of aan een bijvoegelijk naamwoord.


bijv.

Mijn broer | is | sinds gisteren | ziek.

         o          kww                               bn


De melkboer | wordt | volgend jaar | putjesschepper

        o                   kww                                         zn

Slide 5 - Tekstslide

Let op:


Als in een zin een naamwoordelijk gezegde zit, kan er geen lijdendvoorwerp in de zin zitten.

Slide 6 - Tekstslide

De boswachter heeft een bijzondere vogel gehoord.
A
wg
B
ng

Slide 7 - Quizvraag

Volgende week wordt carnaval gevierd.
A
wg
B
ng

Slide 8 - Quizvraag

Hun zoon heeft op de toneelschool gezeten.
A
wg
B
ng

Slide 9 - Quizvraag

Hij is een wereldberoemd acteur geworden.
A
wg
B
ng

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het wg of het ng in de volgende zinnen?

Slide 11 - Tekstslide

Volgende week vlieg ik met vrienden naar Mallorca
A
wg = vlieg
B
ng = vlieg
C
ng = vlieg naar Mallorca
D
ng = vlieg met vrienden

Slide 12 - Quizvraag

Op scholen worden verschillende lessen gegeven.
A
ng = worden gegeven
B
ng= worden verschillende lessen gegeven
C
wg = gegeven
D
wg = worden gegeven

Slide 13 - Quizvraag

Die vrouw links op de foto is mijn buurvrouw
A
wg = is
B
ng = is
C
ng = is mijn buurvrouw
D
ng = die vrouw links op de foto is

Slide 14 - Quizvraag

Patricia is gelukkig met haar nieuwe vriend.
A
wg = is
B
ng = is gelukkig
C
ng = Patricia is gelukkig
D
wg = is gelukkig

Slide 15 - Quizvraag

Bij de bank wordt een overvaller in de kraag gegrepen.
A
wg = wordt
B
ng = wordt
C
wg = wordt gegrepen
D
ng = wordt gegrepen

Slide 16 - Quizvraag

klaar!
A

Slide 17 - Quizvraag