Wat is maatschappijleer?

Welkom bij Maatschappijleer


Meld je aan bij de Lesson-Up klas met de code:  dyzin
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Maatschappijleer


Meld je aan bij de Lesson-Up klas met de code:  dyzin

Slide 1 - Tekstslide

Planning inhaalprogramma
SE1  70%: Thema's
  • Wat is maatschappijleer? 
  • Politiek 
  • Pluriforme samenleving 
  • Criminalitet 
  • Media
PO2 30%:
  • Maak een maatschappelijke Analyse

Maatschappijleer sluit je z.s.m. af. Het eindcijfer  komt ook op je diploma.  Een 7 of hoger = een compensatiepunt!


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen wat je sociale omgeving is.
  • Je kent het verschil tussen gedrags- en wetsregels en kunt hierbij voorbeelden noemen.
  • Je kent de vier bindingen en kunt uitleggen hoe je met anderen verbonden bent. 
  • Je kunt uitleggen wat sociale cohesie en polarisatie betekenen en hoe sociale cohesie zorgt voor minder polarisatie. 
  • Je kent de kernbegrippen van maatschappijleer (waarden, normen, belangen & macht) en kunt deze in eigen woorden uitleggen. 

Slide 3 - Tekstslide

Samenleven
  • Maatschappijleer gaat over de samenleving.

  • Samenleven doe je in grote en kleine groepen (bv met je gezin, klasgenoten, je sportteam).

  • Sociale omgeving: kleine groep mensen die je regelmatig ziet.

Slide 4 - Tekstslide

  • Samenleven doe je ook in een grotere groep, bv inwoners van Nederland wonen allemaal samen in Nederland.

  • Maatschappij: grote groep mensen die samenleeft.

Slide 5 - Tekstslide

Samenleving kan niet zonder regels
  • Gedragsregels: Regels die je automatisch toepast en vanzelfsprekend vindt. Deze zijn ZELDEN opgeschreven.

  • Hebben vaak met fatsoen te maken: fatsoensregels.
  • Vb: iemand een hand geven die aan je voorgesteld wordt, opstaan voor ouderen in de bus.

Slide 6 - Tekstslide

  • Wetsregels: regels die in de wet zijn vastgelegd. Deze regels zijn ALTIJD opgeschreven.

  • Bijvoorbeeld: niet door rood fietsen of je verdient het minimumloon als je werkt.

Slide 7 - Tekstslide

Bindingen 
Omdat we in de samenleving (en in de wereld) afhankelijk van elkaar zijn hebben we bindingen met elkaar. In deze paragraaf behandelen we vier soorten bindingen:
  • Economische bindingen
  • Kennisbindingen
  • Gevoelsbindingen
  • Politieke bindingen

Slide 8 - Tekstslide

Economische bindingen
Voor vrijwel alle producten die je nodig hebt om in je onderhoud te voorzien heb je economische bindingen. Bijvoorbeeld met je ouders (zakgeld), je baas, de supermarkt, kledingwinkels, etc. Ook internationaal heb je deze bindingen.  
Voordeel: Er zijn steeds meer producten te koop en producten worden steeds goedkoper.
Nadeel: Sommige banen verdwijnen omdat arbeid in het buitenland goedkoper is. Ook worden arbeiders in het buitenland soms uitgebuit.

Slide 9 - Tekstslide

0

Slide 10 - Video

Cognitieve bindingen
De kennisbindingen hebben te maken met de mensen die je iets (willen) leren.

Bijvoorbeeld:
- Je ouders met opvoeden.
- Studie en opleidingen voor je baan
- Mensen die nuttige informatie met je delen.
- Iemand die je helpt met je huiswerk.
-Boeken 

Slide 11 - Tekstslide

Affectieve bindingen
  • Met onze geliefden, vrienden en familieleden zijn we emotioneel verbonden
  • Vriendschap, steun en liefde hebben we nodig om ons gelukkig te voelen. 
 
 
 

Slide 12 - Tekstslide

Politieke bindingen
Politieke bindingen gaan over de afhankelijkheid van de overheid. Denk aan:
  • Onderwijs
  • Gezondheidszorg
  • Veiligheid
  • Sociale zekerheid (bijvoorbeeld uitkeringen)
Wij kiezen politici die hier besluiten over nemen.

Noem een voorbeeld waaruit blijkt dat jij politieke bindingen hebt.

Slide 13 - Tekstslide

Dus... 4 soorten bindingen
Verschillende type bindingen:
  1. Economische bindingen
  2. Affectieve bindingen
  3. Cognitieve bindingen
  4. Politieke bindingen
We kijken een videofragment. Welke verschillende types bindingen herken je? 

Slide 14 - Tekstslide

0

Slide 15 - Video

Sociale cohesie
Sociale cohesie => Het gevoel dat mensen hebben als ze bij elkaar horen. Het wij-gevoel.

Sociale cohesie kan er bijvoorbeeld zijn:
  • in een buurt.
  • op een school.
  • in een land.

Slide 16 - Tekstslide

Wij en zij
Wij groep - Wanneer een groep zich sterk met elkaar verbonden voelt.
Zij groep -Groep die als ‘tegenstanders’ van de ‘wij-groep’ wordt gezien.

Voorbeelden: 
  • Voetbalsupporters van verschillende clubs.
  • Werknemers van concurrerende bedrijven.
  • Leerlingen van verschillende scholen.

Polarisatie = Mensen en bevolkingsgroepen staan scherp tegenover elkaar doordat de tegenstellingen de nadruk krijgen

Slide 17 - Tekstslide

0

Slide 18 - Video

Kernbegrippen bij maatschappijleer
Bij maatschappijleer worden een aantal begrippen steeds gebruikt:
  • waarden en normen
  • belangen
  • macht

Slide 19 - Tekstslide

Waarden en normen
Waarden: principes die je belangrijk vindt in het leven.
  • Vrijheid, gezondheid, eerlijkheid, gezelligheid.
Normen: De regels over hoe jij en anderen zich moeten gedragen.
  • niet discrimineren, elke dag je tanden poetsen.

Slide 20 - Tekstslide

Belangen
Met belang bedoelen we het voordeel dat je ergens bij hebt.
  • Wij hebben belang bij goede ventilatie in een lokaal.

Belangentegenstellig: het ene belang botst met een ander belang.
  • Ik wil graag goede ventilatie, iemand die het koud heeft wil de ramen dicht. 

Slide 21 - Tekstslide

Macht
Macht: de mogelijkheid om het (denk)gedrag van anderen te beïnvloeden. 

Machtsmiddelen:
-je functie, je kennis en vaardigheden, je aanzien en status, je overtuigingskracht, hoeveelheid geld, aantal mensen, media techniek, toegang tot invloedrijke personen, gebruik van geweld. 

Slide 22 - Tekstslide

Een voorbeeld van een groep uit je je sociale omgeving is:
A
je docent
B
de politie van je stad
C
je teamgenoten bij de sportvereniging
D
je huisarts

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een wetsregel?
A
Na toiletbezoek je handen wassen.
B
Geen afval op straat gooien.
C
Je moet je fiets altijd op slot zetten.
D
In restaurants geef je een fooi.

Slide 24 - Quizvraag

Welke stelling is juist?

1. Jouw sociale omgeving wordt gevormd door mensen die je kent en waarmee je dingen samen doet.

2.Maatschappij is een ander woord voor sociale omgeving.
A
Alleen stelling 1 is juist
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Een ander woord voor de maatschappij is:
A
belangengroep
B
sociale omgeving
C
overheid
D
samenleving

Slide 26 - Quizvraag

Bij welk van de onderstaande voorbeelden gaat het om een wetsregel?
A
In de bus sta je op voor een zwangere vrouw
B
Bij het concert sluit je achteraan in de rij
C
Je bedankt de leraar na de les
D
Je gaat naar school

Slide 27 - Quizvraag

Wie hoort er NIET bij je sociale omgeving?
A
Je teamgenoten
B
Je collega's op werk
C
Je klasgenoten
D
De slager om de hoek

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een goed voorbeeld van een gedragsregel?
A
Handen wassen na het plassen
B
Niet door rood lopen
C
Niet stelen
D
Geen geluidsoverlast veroorzaken.

Slide 29 - Quizvraag

Je rijbewijs halen voordat je gaat autorijden is....
A
een gedragsregel
B
een fatsoensregel
C
een wetsregel
D
niet nodig

Slide 30 - Quizvraag

Een ander woord voor een fatsoensregel is een:
A
omgangsregels
B
geschreven regel
C
ongeschreven regel
D
beleefdheidsregel

Slide 31 - Quizvraag

Je rijbewijs halen voordat je gaat autorijden is....
A
een gedragsregel
B
een fatsoensregel
C
een wetsregel
D
niet nodig

Slide 32 - Quizvraag

PO & SE
  • Je krijgt de uitleg van je PO op papier uitgedeeld. Schrijf allemaal in je agenda, 11 maart deadline PO!  PO is niet herkansbaar/inhaalbaar, anders dus een 1 voor dit onderdeel. 
  • In de toetsweek van DT 4 is de toets, deze duurt 90 minuten! De toets is zonder voorbereiding ook niet herkansbaar.
          --> Voorbereiding: Maken van de lessen in Lesson-Up, invulsamenvattingen (aftekenen in GS of MA KWT). 

Slide 33 - Tekstslide