2. Thema 6 Nederlands toekomst Hoofdstuk 2 verkleinwoorden Les 1

Nederlands Thema 6

Hoofdstuk 2 verkleinwoorden
(opdracht 1 t/m 9)
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands Thema 6

Hoofdstuk 2 verkleinwoorden
(opdracht 1 t/m 9)

Slide 1 - Tekstslide

Doel van deze les
Na deze les weet je hoe je van zelfstandig naamwoorden verkleinwoorden kunt maken en hoe je dat doet.

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn verkleinwoorden?

Slide 3 - Woordweb

-je
- Zelfstandig naamwoorden meestal -je

- de kaas                       het kaasje
- de worst                     het worstje
- het huis                      het huisje



Slide 4 - Tekstslide

-tje
- de lepel              het lepeltje
- de stoel              het stoeltje
- het ding              het dingetje

Slide 5 - Tekstslide

-tje
De medeklinker wordt verdubbeld als er een korte klinker is (niet bij alle woorden)

- de ster                    het sterretje
- de pop                    het poppetje

Slide 6 - Tekstslide

-pje
woorden die eindigen op -m

- de boom               het boompje
- de zoom               het zoompje
- het geheim         het geheimpje

Slide 7 - Tekstslide

-tje
Woorden die eindigen op een lange klinker (a, é, o, u)

- de auto                 het autootje
- de paraplu           het parapluutje
- de logé                  het logeetje

Slide 8 - Tekstslide

-tje
Woorden die eindigen op -i wordt -ietje

- de taxi                 het taxietje
- de ski                   het skietje

Slide 9 - Tekstslide

'tje
Woorden die eindigen op -y en afkortingen

- de baby                 het baby'tje
- de hobby              het hobby'tje
- de usb                   het usb'tje

Slide 10 - Tekstslide

-nkje
Woorden die eindigen op -ng

- de woning                    het woninkje
- de koning                     het koninkje

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Wat is het verkleinwoord?
het logo

Slide 13 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
de sms

Slide 14 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
het paard

Slide 15 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
de beloning

Slide 16 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
de foto

Slide 17 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
de bikini

Slide 18 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
de gsm

Slide 19 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
de enveloppe/de envelop

Slide 20 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
de pirouette

Slide 21 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord?
de baguette

Slide 22 - Open vraag

Aan het werk!
- Maak opdracht 1 t/m 9 in je boek.
- Daarna ga je verder op studiemeter:
via starttaal online - via vervolg - thema 6 - spelling en grammatica - verkleinwoorden


Slide 23 - Tekstslide

Doel van deze les behaald?
Weten we nu hoe je van zelfstandig naamwoorden verkleinwoorden kunt maken en hoe je dat doet?

Slide 24 - Tekstslide