Instaptoets elektriciteit

Wat is NIET een van de drie hoofd gebruiken van elektriciteit.
A
Verwarmen
B
Vervoer
C
Licht
D
Beweging
1 / 50
volgende
Slide 1: Quizvraag
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat is NIET een van de drie hoofd gebruiken van elektriciteit.
A
Verwarmen
B
Vervoer
C
Licht
D
Beweging

Slide 1 - Quizvraag

In welke spanningsbron wordt elektrische energie opgewekt door chemische reacties?
A
dynamo
B
batterij
C
generator
D
zonnecel

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de spanning op het lichtnet (stopcontact) ?
A
220V
B
230V
C
5V
D
380 kV

Slide 3 - Quizvraag

Wat voor voordeel is er als batterijen zoals in het plaatje gekoppeld zijn?
A
Je hebt minder ruimte nodig.
B
Het handvat past goed in een hand.
C
De spanning is hoger.
D
De capaciteit is meer.

Slide 4 - Quizvraag

Wat doet een geleider?
A
Geeft stroom gemakkelijk door.
B
Houdt stroom tegen.

Slide 5 - Quizvraag

Wat doet een isolator?
A
Geeft stroom gemakkelijk door
B
Houdt stroom tegen

Slide 6 - Quizvraag

In welke eenheid meet je stroomsterkte?
A
V
B
W
C
A
D
P

Slide 7 - Quizvraag

In welke eenheid meet je spanning?
A
V
B
W
C
A
D
P

Slide 8 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Bij een serieschakeling is de stroomsterkte overal even groot.
B
Bij een parallelschakeling is de stroomsterkte overal even groot.

Slide 9 - Quizvraag

kies uit: serie/parallel

De kerstboomverlichting van maaike is kapot. Alle lampjes van het snoer gingen tegelijk uit. hoe zijn de lampjes geschakeld?
A
serie
B
parallel

Slide 10 - Quizvraag

kies uit: serie/parallel

Hoe staan de TV en computer geschakeld?
A
serie
B
parallel

Slide 11 - Quizvraag

kies uit: serie/parallel

Hoe moet je een ampèremeter aansluiten?
A
serie
B
parallel

Slide 12 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Dit is het pictogram voor een...
A
zekering
B
weerstand
C
spanningsmeter
D
stroommeter

Slide 13 - Quizvraag

De grootheid van spanning kort je af met ?
A
U
B
I
C
V
D
A

Slide 14 - Quizvraag

De eenheid van stroom kort je af met ?
A
U
B
I
C
V
D
A

Slide 15 - Quizvraag

De eenheid van energie is
A
kilowatt
B
kilowattuur
C
kilowatt/uur
D
geen van de bovenstaande

Slide 16 - Quizvraag

door 3 lampjes in serie geschakeld gaat een stroom van 0,1 A
Hoeveel komt er dan uit de spanningsbron?
A
-0,3 A
B
0,3 A
C
-0,1 A
D
0,1 A

Slide 17 - Quizvraag

door 3 lampjes parallel geschakeld gaat een stroom van 0,1 A
Hoeveel komt er dan uit de spanningsbron?
A
-0,3 A
B
0,3 A
C
-0,1 A
D
0,1 A

Slide 18 - Quizvraag

Door R1 gaat 0,2 A, door R2 gaat 0,2 A, door R3 gaat 0,6 A, door R4 gaat 0,3 A, hoeveel gaat er dan door R5
A
0,4 A
B
0,5 A
C
0,6 A
D
0,7 A

Slide 19 - Quizvraag

0,2 kW =
A
0,0002 W
B
2 W
C
200 W
D
2000 W

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel kWh verbruik je als je 1 uur een afzuigkap aan met een vermogen van 100 W gebruikt
A
100 kWh
B
10 kWh
C
1 kWh
D
0,1 kWh

Slide 21 - Quizvraag

Een gloeilamp met een vermogen van 40 W staat 30 min aan.
Bereken de hoeveelheid omgezette elektrische energie in kWh.

Slide 22 - Open vraag

500 W =
A
500000 kW
B
5000 kW
C
5 kW
D
0,5 kW

Slide 23 - Quizvraag

Symbool voor de grootheid vermogen
A
W
B
U
C
P
D
R

Slide 24 - Quizvraag

E is het symbool voor?
A
Hoeveelheid energie
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 25 - Quizvraag

Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 26 - Quizvraag

I is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 27 - Quizvraag

Hoe schrijf je het op de juiste manier op?
De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.
A
U = 2 A
B
P = 2 A
C
t = 2 A
D
I = 2 A

Slide 28 - Quizvraag

Een koelkast verbruikt per dag 0,6 kWh. Wat kost het om deze koelkast een heel jaar aan te laten staan. 1 kWh kost €0,25.
A
Kosten = 0,6kWh x €0,25 = €0,15
B
Kosten = 0,6kWh x €0,25 = €0,15 €0,15 x 365 = €54,75
C
Kosten = 0,6kWh / €0,25 = €2,40
D
Kosten = 0,6kWh / €0,25 = €2,40 €2,40 x 365 = €876

Slide 29 - Quizvraag

Bij kortsluiting wordt de stroom afgesloten door:
A
de energie maatschappij
B
een zekering
C
de aardlekschakelaar
D
de aarderail

Slide 30 - Quizvraag

Er is een zekering doorgeslagen, wat is een mogelijke oorzaak?
A
overbelasting
B
Piet zit aan de aardleiding
C
kapotte lamp
D
de nul draad is kapot

Slide 31 - Quizvraag

In de meterkast zitten verschillende dingen voor de veiligheid.
Een ding kun je gebruiken om de spanning van de hele installatie te halen. Wat is hiervan de naam?
A
aardlekschakelaar
B
hoofdschakelaar
C
de zekering
D
de kilowattuur meter

Slide 32 - Quizvraag

Een zekering beschermt tegen
A
Brandt
B
Kortsluiting
C
Overbelasting
D
Overbelasting en kortsluiting

Slide 33 - Quizvraag

Overbelasting is als de + en - draad rechtstreeks contact met elkaar maken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 34 - Quizvraag

Een zekering verbreekt de stroomkring alleen bij overbelasting
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quizvraag

In welke schakeling(en) is er sprake van kortsluiting?
A
a, b en c
B
c, d en e
C
c en e
D
a, b en f

Slide 36 - Quizvraag

Hoeveel geeft de stroommeter aan?
A
36mA
B
3,6mA
C
3,3mA
D
3,8mA

Slide 37 - Quizvraag

Werk deze opgave netjes uit.
Schrijf ook de formule om
Een oven zet in een half uur 5 kWh aan energie om. Wat is het vermogen van deze oven?

Slide 38 - Open vraag

Hoe heet deze schakeling?
A
Serie
B
Parallel

Slide 39 - Quizvraag

Hoe heet deze schakeling?
A
Serie
B
Parallel

Slide 40 - Quizvraag

Hoe moet ik deze meters aansluiten?
A
Allebei in serie
B
A parallel, V in serie
C
A in serie, V parallel
D
Allebei parallel

Slide 41 - Quizvraag

Drie lampjes zijn aangesloten op een spanningsbron. Hoe zijn de lampjes geschakeld?
A
serie
B
parallel
C
zowel serie als parallel
D
niet serie en ook niet parallel

Slide 42 - Quizvraag

Hoe is de schakeling
geschakeld?
A
In serie
B
Parallel

Slide 43 - Quizvraag


Welke schakeling zie je hier?
A
Parallel
B
Serie

Slide 44 - Quizvraag

Is het een serieschakeling of een parallelschakeling?
A
Serie
B
parallel

Slide 45 - Quizvraag

Het lampje staat 3, 4 en 5 staan
A
Parallel aan elkaar
B
In serie met elkaar

Slide 46 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de stroomsterkte door het 5e lampje, als je het 1e lampje eruit draait?
A
De stroomsterkte wordt 0 A.
B
De stroomsterkte neemt af.
C
De stroomsterkte blijft gelijk.
D
De stroomsterkte neemt toe.

Slide 47 - Quizvraag

De lampjes zijn identiek.
De totale stroomsterkte is 4,0 A.
Wat is dan de stroomsterkte door lampje A en B?

A
8,0 A
B
4,0 A
C
2,0 A
D
6,0 A

Slide 48 - Quizvraag

De stroomsterkte wordt gemeten in punt A en heeft een grootte van 4,0 A.
Wat is de stroomsterkte door lampje 1 en 2?

A
4,0 A
B
8,0 A
C
2,0 A
D
6,0 A

Slide 49 - Quizvraag

Op welk(e) punt(en) in deze schakeling is de stroomsterkte het grootst?
A
Door lampje 1
B
Door lampje 2
C
Door lampje 3
D
Door lampje 4

Slide 50 - Quizvraag