wat (i.p.v. dat)
1. na overtreffende trap - dit is het mooiste wat ik ooit las.
2. hele zin: ik ga vanmiddag zwemmen, wat ik heel leuk vind.
3. bij onbepaald vnw: er is niets wat ik niet kan leren.
wie of waar
wie + voorzetsel: personen Hij is degene op wie ik het meest vertrouw.
waar + voorzetsel: dingen/dieren Dat een plus een twee is, is iets waarop je kan vertrouwen.