If vs When


If vs When
Als vs Wanneer
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les


If vs When
Als vs Wanneer

Slide 1 - Tekstslide

What are we doing today?
- Newsround
- Grammar recap (short)
- New grammar
- Practise
- Worksheets

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Grammar recap - Reflexive pronouns


When do you use reflexive pronouns?


Slide 4 - Tekstslide

Grammar recap - Reflexive pronouns
I              -
You       -
He         -
She       -
It            -
We        -
You       -
They     -

Slide 5 - Tekstslide

Grammar recap - Reflexive pronouns
1. I looked at _______ in the mirror before leaving the house.

2. They taught _______ how to play the guitar.

3. She hurt _______ while she was cooking dinner.

Slide 6 - Tekstslide

Nieuwe uitleg - if vs. when
If gebruik je om aan te geven dat iets misschien zal gebeuren.
Will you go home early if it snows later?

When gebruik je om aan te geven dat iets vrijwel zeker zal gebeuren.
Will you go home early when it snows later?

Slide 7 - Tekstslide

Nieuwe uitleg - if vs. when
🔹 Gebruik "when" als iets bijna zeker is – je plant het, je verwacht het, het is normaal.
🔹 Gebruik "if" als iets misschien wél, misschien niet gebeurt – je twijfelt eraan.

Slide 8 - Tekstslide

Nieuwe uitleg - if vs. when
When I finish school, I’ll travel.
➤ Je gaat ervan uit dat je school ooit af is.
If I win the lottery, I’ll travel.
➤ Tja, misschien wel, misschien niet – grote kans van niet.

When I get a dog, I’ll name it Max.
➤ Je plant het of je verwacht het.
If I get a dog, I’ll name it Max.
➤ Je weet nog niet of je er een krijgt.

Slide 9 - Tekstslide

Practice
Choose if or when
Only type "if" or "when".

8 sentences

Slide 10 - Tekstslide

1. (if/when) it rains tomorrow, we will not have a picnic.

Slide 11 - Open vraag

2. I am going to London. I will phone you (if/when)
I get back.

Slide 12 - Open vraag

3. We will catch the train (if/when)
we leave immediately.

Slide 13 - Open vraag

4. My father will buy me a car (if/when)
I turn 18.

Slide 14 - Open vraag

5. I am leaving work now. I will finish this letter (if/when) I get home.

Slide 15 - Open vraag

6. (if/when) John does not come in his car, we will take the subway.

Slide 16 - Open vraag

7. (if/when) your brother
returns from vacation, we can go fishing.

Slide 17 - Open vraag

8. (if/when) we do not find a gas station soon, we
will run out of fuel.

Slide 18 - Open vraag

Get to work!
Finish the worksheet
Check your work with the answersheets on my desk

Finished? Take another worksheet from my desk about the reflexive pronouns

Slide 19 - Tekstslide