1.2 - Week 43 - Werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt), schrijf je altijd met een -t, als je een t-klank hoort.

Stap 1:  Staat het werkwoord in de tt?
Stap 2: Ja? gebruik dan een -t


1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Tegenwoordige tijd
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt), schrijf je altijd met een -t, als je een t-klank hoort.

Stap 1:  Staat het werkwoord in de tt?
Stap 2: Ja? gebruik dan een -t


Slide 1 - Tekstslide

Voorbeeld:
De jongen loopt naar school.
Vandaag gebeurt er iets leuks.
Anna heeft prachtige ogen.
Mijn oma bestelt appeltaart met slagroom.


Slide 2 - Tekstslide

Truc:
Vul in plaats van het werkwoord dat je moet invullen, het woord "smurfen" of "lopen" in.

Kijk maar eens hoe dit werkt:

Slide 3 - Tekstslide

"smurfen"
Ik vind dat een slim meisje.
Ik smurf dat een slim meisje.

Hij wordt volgende week 16 jaar.
Hij smurft volgende week 16 jaar.

Wat gebeurt hier?

Slide 4 - Tekstslide

"Smurfen"
Het vliegtuig landt 45 minuten eerder.
Het vliegtuig smurft 45 minuten eerder.

Die wond bloedt wel heel erg.
Die wond smurft wel heel erg.

Vind jij dat een leuke serie?
Smurf jij dat een leuke serie?

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm
Er bestaan twee verschillende persoonsvormen. 
Je moet beide vormen kunnen benoemen.

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (pvtt)
De persoonsvorm in de verleden tijd (pvvt)

Slide 6 - Tekstslide

PVTT en PVVT
Dat is (pvtt) een leuke jongen
Volgende week ga (pvtt) ik op vakantie
De leerling leert (pvtt) de hele avond.

Hij volgde (pvvt) jou toch op Instagram?
Het meisje gaf (pvvt) haar vriendin een cadeautje.
Hij gaf (pvvt) haar een zoen.

Slide 7 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Niet alle werkwoorden zijn natuurlijk persoonsvormen.

Je kunt ook te maken hebben met een voltooid deelwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
- Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat iets voltooid (klaar/af) is.
- Deze werkwoordsvorm vaak begint 
met ge-, be- en ver-.
- Altijd met een hulpwerkwoord.


Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden voltooid deelwoord
Ik heb gelachen.
Wij hebben een mooi feestje gevierd.
Nadal heeft de wedstrijd gewonnen.
Die professor heeft dat goed bedacht.
Mijn moeder is haar trouwring verloren.


Slide 10 - Tekstslide

Gebruiksaanwijzing 't ex-kofschip

Stap 1: Kijk naar het hele werkwoord

Stap 2: Haal -en van het hele werkwoord af
Stap 3: Kijk naar de letter waar het ww nu mee eindigt

Stap 4: Staat deze letter in 't ex-kofschip?

Stap 5: Ja? dan eindigt het ww in de vt op een -t
                Nee? dan eindigt het ww in de vt op een -d

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld:


Stap 1: lachen                               Stap 1: verven
Stap 2: lach                                    Stap 2: verv
Stap 3: h                                          Stap 3: v
Stap 4: ja                                         Stap 4: nee
Stap 5: lachte                               Stap 5: verfde/geverfd

Slide 12 - Tekstslide

Let op :

Als de stam van een zwak werkwoord in de tt eindigt op een -t of een -d, dan komt er in de vt nog een extra -t of -d bij. Kijk maar eens:


pest-pestte-pestten              bloed-bloedde-bloedden

praat-praatte-praatten         land-landde-landden

vlucht-vluchtte-vluchtten   antwoord-antwoordde-antwoordden




Slide 13 - Tekstslide

Dus...
1. Tegenwoordige tijd   
ik = stam       
ander = stam + t       
meervoud = hele werkwoord


Slide 14 - Tekstslide

Dus...
2. Verleden tijd
- sterk werkwoord = klank verandert (ik loop, ik liep)
- zwak werkwoord = 't ex-kofschip wel?   + te / ten
                                                                         niet?  + de / den

Slide 15 - Tekstslide

Dus...
1. Voltooid deelwoord
- met hulpwerkwoord
- begint met be-, ge- ver- 
- 't ex-kofschip = wel? + t
                                    niet? + d



Slide 16 - Tekstslide

Misschien is het van belang dat je iets aan je werkhouding verander...... (tt)
A
veranderd
B
verandert
C
veranderdt
D
veranderde

Slide 17 - Quizvraag

Wat is er verander..... aan je werkhouding sinds gisteren? (voltooide tijd)
A
veranderd
B
verandert
C
veranderde
D
veranderdt

Slide 18 - Quizvraag

Wie heeft de vraag eerlijk beantwoor....over je leeftijd?
(voltooide tijd)
A
beantwoord
B
beantwoort
C
beantwoordt
D
beantwoorde

Slide 19 - Quizvraag

Hij verwach..... dat hij geslaagd was toen we hem belden. (verleden tijd)
A
verwacht
B
verwachte
C
verwachtte
D
verwachd

Slide 20 - Quizvraag

Zijn smartphone werd verbrijzel... door de val. (voltooid deelwoord)
A
verbrijzelt
B
verbrijzeldt
C
verbrijzelde
D
verbrijzeld

Slide 21 - Quizvraag

Je beteken... alles voor haar.
(tegenwoordige tijd)
A
betekend
B
betekende
C
betekent
D
betekendt

Slide 22 - Quizvraag

Bo skip... het artikel. (verleden tijd)
A
skipte
B
skipde
C
skipt
D
skipd

Slide 23 - Quizvraag

Hij zegt dat hij er ingeluis.... is door een vriend van hem.
A
ingeluisd
B
ingeluist
C
ingeluisdt

Slide 24 - Quizvraag

Hoe heb je de antwoorden zo verander..., dat ze kloppen?
A
verandert
B
veranderd
C
veranderdt
D
veranderde

Slide 25 - Quizvraag

Eigenlijk is het wel vreemd dat u mij altijd van alles verbie......
A
verbied
B
verbiedde
C
verbiedt
D
verbood

Slide 26 - Quizvraag

Wie vertel.... er dadelijk een leuke grap?
A
vertelt
B
verteld
C
vertelde
D
verteldt

Slide 27 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in.

Het zweefvliegtuig (zweven) geruisloos door de lucht.
A
zweefte
B
zweefde
C
zwoof
D
zwaf

Slide 28 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in.

Tijdens de wedstrijd (tackelen) ik mijn tegenspeelster.
A
tackelt
B
tackelte
C
tackelde
D
tackelede

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?

Het vliegtuig is (landen).
A
gelandt
B
geland
C
gelant
D
gelandet

Slide 30 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in.

Gisteren (wachten) ik tevergeefs op jou.
A
wachtte
B
wagte
C
wachte
D
wacht

Slide 31 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in

Gisteren (komen) Marit en Merel te laat.
A
komde
B
kwam
C
komt
D
kwamen

Slide 32 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in.

De student ...... in de sporthal .........(trainen)
A
is getraint
B
heeft getraint
C
heeft getraind
D
is getraind

Slide 33 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in.

Ik ... mijn rijbewijs in één keer.
A
behaalte
B
behaalde
C
behaalten
D
behaalden

Slide 34 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in.

Mijn tante (bereiden) een heerlijke maaltijd.
A
bereide
B
bereiden
C
bereidde
D
bereidden

Slide 35 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in.

De nieuwslezer (vergissen) zich in de berichtgeving.
A
vergiste
B
vergisde
C
vergistte
D
vergisdde

Slide 36 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in.

De leerlingen (fietsen) naar school

A
fietsde
B
fietste
C
fietsden
D
fietsten

Slide 37 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de tegenwoordige tijd in.

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
vint

Slide 38 - Quizvraag

Welke zin is juist gespeld?
A
De sigaret is opgebrandt.
B
De sigaret is opgebrand.
C
De sigaret is opgebrant.

Slide 39 - Quizvraag

Welk werkwoord is juist gespeld?

Het (gebeuren) regelmatig dat de docent het mondkapje vergeet.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 40 - Quizvraag

Wat vond je van deze oefentoets?
A
makkelijk
B
moeilijk
C
precies goed
D
heel moeilijk

Slide 41 - Quizvraag