2.2 Met geld kun je meer

• Economie
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Verwachtingen vandaag!

• Mijn boek ligt open op de rekenopdrachten blz. 66
• Ik heb alleen de spullen op tafel die ik deze les nodig ben: Boek, etui en rekenmachine
• Als ik wat wil zeggen steek ik mijn hand op 
• Als de docent praat ben ik stil
• Ik bemoei me niet met een ander
• Ik doe wat er gevraagd wordt van de docent
• Ik respecteer een ander en zijn eigendommen

2.2 Met geld kun je meer

H1 Economie is meer dan geld

Wat weten we nog/al?

Leerdoelen 2.1

• Je kunt verschillende soorten inkomens noemen.
• Je kunt drie groepen uitgaven noemen er er voorbeelden bij geven. 
• Je kunt bedragen omrekenen van een week naar een maand en andersom.
• Je kunt een begroting van je inkomsten en uitgaven maken.

Begrippen paragraaf 2.1 

• Begroting
• Budget
• Huishoudelijke uitgaven
• Incidentele uitgaven
• Soorten inkomens
• Vaste lasten 

Leerdoelen 2.2

• Je kunt de drie geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven.
• Je kunt drie redenen noemen om te sparen.
• Je kunt uitleggen wat rente is.
• Je kunt de rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt. 

Geldfuncties

Hoe je geld gebruikt, noem je Geldfuncties. 

Er zijn drie geldfuncties:

• Ruilmiddel
• Spaarmiddel
• Rekenmiddel

Sparen

Sparen betekent dat je geld niet nu uitgeeft, maar bewaart voor later.

Er zijn drie verschillende redenen om te sparen:

• Sparen voor een doel
• Sparen uit Voorzorg
• Sparen voor rente

Rente

• Als je geld op een spaarrekening zet, krijg je rente.
• Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank voor jouw spaargeld
• De hoogte van de rente verschilt per soort spaarrekening

Begrippen paragraaf 2.2 

• Geldfuncties
• Rente (bij sparen)
• Sparen 

Je kunt nu

• Je kunt de drie geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven.
  
• Je kunt drie redenen noemen om te sparen.
  
• Je kunt uitleggen wat rente is.
  
• Je kunt de rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt. 

Aan het werk!

Klassikaal gemaakte opdrachten: 2, 7, 8, 12 en 13

Nog te maken opdrachten 2.2: 3, 4, 6, 9 en 10 (omcirkelen)

Opdrachten laten controleren bij de docent, bij goedkeuring nakijken.

Nagekeken werk laten controleren bij de docent, bij goedkeuring:

• Maken plusopdrachten Hoofdstuk 2
• Bezig met een ander vak
• Lezen