H1, Spelling, 03-12-19

Welkom


Pak je leesboek, boek, schrift en pen erbij, dan kunnen we snel beginnen :)

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom


Pak je leesboek, boek, schrift en pen erbij, dan kunnen we snel beginnen :)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
10.50 - 11.00  Lezen in leesboek
11.00 - 11.10 - Huiswerk bespreken
11.10 - 11.20 - Dictee HS 2
11.20 - 11.25 - Toets inplannen






Slide 2 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk bespreken


opdracht 2 t/m 5 (blz. 86 en 87)

Slide 4 - Tekstslide

Theorie blz. 88
1. Bijvoegelijk naamwoord

2. Hoofdletters en kleine letters

Slide 5 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat?  Maak opdracht 6 en 7 blz. 87 en 89
Hoe? Overleggen mag, maar alleen fluisterend.
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor.
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar?  Ga lezen in je leesboek. 

 
timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden uit het Engels
Je whatsappt, je e-mailt en vroeger werd er zelfs gefaxt. Dit zijn allemaal woorden die uit het Engels zijn overgenomen maar op de Nederlandse manier worden vervoegd. In principe vervoeg je die werkwoorden dus ook net zoals andere werkwoorden.

checken - hij checkt - hij checkte - ik heb gecheckt.
streamen - hij streamt - hij streamde - ik heb gestreamd. 

Slide 7 - Tekstslide

Maar Nederlands zou Nederlands niet zijn als deze regel niet altijd op gaat...
  • Soms schrijf je extra e achter de stam. Zo voorkom je uitspraakproblemen. (racen - ik racete) (niet: ik racte)


  • Soms schrijf je twee medeklinkers aan het eind van de ik-vorm. Zo maak je duidelijk dat je het woord Engels uitspreekt (paintballen  - ik paintballde). LET OP: dit is niet altijd zo: (stressen - ik streste) 

Slide 8 - Tekstslide

Middenstuk
Het grootste gedeelte van de tekst. Bestaat uit één onderwerp en daarin deelonderwerpen verdeeld.

Stel je schrijft een tekst over Noord-Holland. Wat voor deelonderwerpen zou je hier bij kunnen verzinnen?

In een midddenstuk zie je vaak ook tussenkopjes. Wat zijn tussenkopjes?

Hoe herken je een alinea?




Slide 9 - Tekstslide

Slot
Doel: 
  1. de tekst afsluiten

Manieren:
  • een korte samenvatting van de tekst
  • een conclusie van de tekst
  • een advies

Slide 10 - Tekstslide

Tekstdoelen
1. informeren
2. uitleg geven
3. mening laten vormen
4. overtuigen
5. overhalen
6. amuseren

Tekstsoorten
  1. informerende tekst (krantenbericht)
  2. uiteenzettende tekst (studieboek)
  3. beschouwende tekst (beschouwing)
  4. betogende tekst (betoog)
  5. activerende tekst (reclame)
  6. amuserende tekst (stripboek of fictie)

Slide 11 - Tekstslide

Er staat een overzicht op blz. 38

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoordstijden
- We weten allemaal dat een zin in de verleden tijd of tegenwoordige tijd kan staan. Dit is te zien aan de prsoonsvorm.
- Een zin kan daarnaast in een voltooide of onvoltooide tijd staan. In de voltooide tijd staan hebben of zijn als hulpwerkwoord in de zin + een voltooid deelwoord. Bij de onvoltooide tijd staat er geen hulpwerkwoord van hebben of zijn in de zin. 

Dit maakt dat je uiteindelijk vier werkwoordstijden hebt.
1. onvoltooid tegenwoordige tijd --> Marja loopt naar school.
2. onvoltooid verleden tijd --> Marja liep naar school.
3. voltooid tegenwoordige tijd --> Marja is naar school gelopen.
3. voltooid verleden tijd --> Marja was naar school gelopen. 

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoordstijden 
Let op: om de tijd te bepalen kijk je altijd naar de persoonsvorm en niet naar de tijdwoorden in de zin. 

In welke tijd staan deze zinnen?
1. Mijn oom heeft vorig jaar zijn arm gebroken.
2. Richard wilde zondag deelnemen aan de Dam tot Damloop.
3. Mijn vader bezocht vandaag de tandarts.

Slide 16 - Tekstslide

Lesafsluiting
- Morgen krijgen jullie uitleg over koppelwerkwoorden

-

Slide 17 - Tekstslide

Afsluiting
- Maandag het 4e uur weer les, zorg ervoor dat je opdracht 1/tm 5 af hebt. 

- raadgedicht 
https://raadgedicht.nl/rian-visser-lichaamsdelen-te-koop/




Slide 18 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Een basiszin bestaat uit tenminste twee delen: Een onderwerp en een gezegde. Bijvoorbeed: Sam loopt.

Bij sommige werkwoorden moet er nog wat bij. Bijvoorbeeld bij: Sam houdt.
Sam houdt van gamen. Het vaste voorzetsel dat bij houden hoort is van, je kunt het niet vervangen voor een ander voorzetsel.
Sam houdt met gamen, Sam houdt voor gamen etc --> is fout. 

In de zin Sam houdt van gamen, is van gamen het vzv. 


Slide 19 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Zoals het woord al zegt, begint het vzv altijd met een voorzetsel. Dit voorzetsel hoort dus bij het werkwoord. Als je dit voorzetsel kan vervangen, is het geen vzv maar een bijwoordelijke bepaling! Daarnaast geeft de bwb met een voorzetsel vaak een plaats aan, hieraan kun je het ook herkennen dat het om een bwb gaat en niet een vzv!

De jas hangt aan de deur. De jas hangt voor de deur. De jas hangt naast de deur. (Je kan aan vervangen door voor en naast, dus in deze zin is aan de deur een bwb)!

Het publiek hangt aan zijn lippen. Je kan het voorzetsel niet met een ander voorzetsel vervangen, dus is het een vzv. Het voorzetselvoorwerp is dan: aan zijn lippen

Slide 20 - Tekstslide

Even oefenen
Noteer het vzv of de bwb uit de onderstaande zinnen. 

1. Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
2. Ik verlang nu alweer naar de herfstvakantie.
3. Hij stond voor een gesloten deur.
4. Hij wacht op het schoolplein. 
timer
4:00

Slide 21 - Tekstslide

De zinsdelen die we tot nu toe hebben gehad


wwg - ow - lv - mv - bwb - bvb - bijst.

Daar komt nu bij: vzv (voorzetselvoorwerp) 

Slide 22 - Tekstslide

Zelfstandig nakijken
Opdracht 12, 15, 16, 17 nakijken (blz. 22 t/m 27)

  • Kijk na met een andere kleur pen
  • Zet een krul als je het antwoord goed hebt
  • Verbeter je antwoord als je het fout hebt
  • Steek je vinger op als je een vraag hebt over jouw antwoord
  • Klaar? Maak opdracht 1, 2 en 3 (blz. 77 en 78)

Slide 23 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten

Slide 24 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Wederkerig voornaamwoord
 is elkaar

Slide 25 - Tekstslide

Wederkerende voornaamwoorden

Wederkerende voornaamwoorden komen altijd voor met een wederkerend werkwoord. 

Voorbeelden van zulke werkwoorden zijn: schamen en vergissen.
Ik vergis me, ik schaam me

Hoeveel van zulke werkwoorden kan jij bedenken in twee minuten?

LET OP: Irriteren en beseffen zijn geen wederkerende werkwoorden. Ik irriteer me en ik besef me is onjuist!
timer
2:00

Slide 26 - Tekstslide

Even oefenen
Schrijf alle persoonlijke, bezittelijke, wederkerende en wederkerige  voornaamwoorden op. Schrijf er ook achter welk voornaamwoord het is. 

1. Ik erger me aan die vreselijke stem van haar. 
2. Hij heeft ervoor gezorgd dat zij elkaar weer vaker zien.
3. De man verslikte zich in een slok koffie.
4. Hij heeft ons verslag nog niet doorgelezen.
5. Mijn docent geeft ons veel vaker onverwachte toetsen dan die van jullie. 
timer
4:00

Slide 27 - Tekstslide