H1 Grammatica koppelwerkwoord, 24-09-19

Welkom


Pak je leesboek, boek, schrift en pen erbij, dan kunnen we snel beginnen :)

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom


Pak je leesboek, boek, schrift en pen erbij, dan kunnen we snel beginnen :)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
13.30 - 13.40 Lezen in leesboek
13.40 - 13.55 Uitleg koppelwerkwoord
13.55 - 14.15 Zelfstandig werken



*Aan het einde van de les kan je het koppelwerkwoord herkennen in de zin



Slide 2 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
- We gaan nu weer over op grammatica woordsoorten. 

- Jullie kennen natuurlijk het hulpwerkwoord en het zelfstandig werkwoord. 

Wie kan mij uitleggen wat het verschil tussen die twee ook al weer is?

Slide 3 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Een koppelwerkwoord geeft geen handeling in de zin aan, zoals we gewend zijn, maar het koppelt het onderwerp van de zin aan een ander deel van de zin waarin een bijvoeglijk naamwoord en/of zelfstandig naamwoord staat

Er zijn in totaal negen koppelwerkwoorden. Deze moet je uit je hoofd leren voor de toets. 
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. 

Voorbeeld:
Guus is een gezellig huisdier. 
Is geeft in deze zin geen handeling aan, maar het koppelt Guus aan een gezellig huisdier. Is is in deze zin een koppelwerkwoord. 

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat? Opdracht 6.1, 7, 8, 9, 11 en 12 (blz. 81 t/m 84)
Hoe? Je mag  zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt tot maandag om deze opdracht af te maken
Klaar? Ga lezen in je leesboek 

Huiswerk voor maandag: 6.1, 7, 8, 9, 11 en 12. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan grammatica
1. Zoek het wwg
2. Verdeel de zin in zinsdelen
3. Kijk of er een ow, lv en/of mv in de zin staat.
4. Kijk of er een vzv in de zin staat
5. Kijk of er een bwb in de zin staat
6. Kijk of er een bvb of bijstelling in de zinsdelen staat! 

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan bvb, bwb en vzv 
1. Staat het voorzetsel in een ander zinsdeel? --> bijvoeglijke bepaling
2. Begint het zinsdeel met een voorzetsel? --> bijwoordelijke bepaling of voorzetsel voorwerp
3. Geeft het zinsdeel letterlijk iets aan over de plaats of de tijd? --> bijwoordelijke bepaling
4. Kan het voorzetsel vervangen worden voor een ander voorzetsel? --> bijwoordelijke bepaling
5. Is het voorzetsel een vast voorzetsel dat hoort bij het werkwoord in de zin? --> voorzetsel voorwerp.



Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk nakijken


Opdracht 1 t/m 5. (blz. 77 t/m 79)
- Kijk na met een andere kleur pen
- Verbeter je antwoord waarnodig



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordstijden
- We weten allemaal dat een zin in de verleden tijd of tegenwoordige tijd kan staan. Dit is te zien aan de prsoonsvorm.
- Een zin kan daarnaast in een voltooide of onvoltooide tijd staan. In de voltooide tijd staan hebben of zijn als hulpwerkwoord in de zin + een voltooid deelwoord. Bij de onvoltooide tijd staat er geen hulpwerkwoord van hebben of zijn in de zin. 

Dit maakt dat je uiteindelijk vier werkwoordstijden hebt.
1. onvoltooid tegenwoordige tijd --> Marja loopt naar school.
2. onvoltooid verleden tijd --> Marja liep naar school.
3. voltooid tegenwoordige tijd --> Marja is naar school gelopen.
3. voltooid verleden tijd --> Marja was naar school gelopen. 

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoordstijden 
Let op: om de tijd te bepalen kijk je altijd naar de persoonsvorm en niet naar de tijdwoorden in de zin. 

In welke tijd staan deze zinnen?
1. Mijn oom heeft vorig jaar zijn arm gebroken.
2. Richard wilde zondag deelnemen aan de Dam tot Damloop.
3. Mijn vader bezocht vandaag de tandarts.

Slide 13 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 14 - Tekstslide

Lesafsluiting
- Morgen krijgen jullie uitleg over koppelwerkwoorden

-

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat? Opdracht 1, 2, 3, 4 en 5 (blz. 77 t/m 79)
Hoe? Je mag  zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt tot het einde van de les om deze opdracht te maken
Klaar? Ga lezen in je leesboek OF lees de theorie op blz. 

Huiswerk voor maandag het 4e uur: 1, 2, 3, 4, en 5 (blz. 77 t/m 79)

Slide 16 - Tekstslide

Afsluiting
- Maandag het 4e uur weer les, zorg ervoor dat je opdracht 1/tm 5 af hebt. 

- raadgedicht 
https://raadgedicht.nl/rian-visser-lichaamsdelen-te-koop/




Slide 17 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Een basiszin bestaat uit tenminste twee delen: Een onderwerp en een gezegde. Bijvoorbeed: Sam loopt.

Bij sommige werkwoorden moet er nog wat bij. Bijvoorbeeld bij: Sam houdt.
Sam houdt van gamen. Het vaste voorzetsel dat bij houden hoort is van, je kunt het niet vervangen voor een ander voorzetsel.
Sam houdt met gamen, Sam houdt voor gamen etc --> is fout. 

In de zin Sam houdt van gamen, is van gamen het vzv. 


Slide 18 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Zoals het woord al zegt, begint het vzv altijd met een voorzetsel. Dit voorzetsel hoort dus bij het werkwoord. Als je dit voorzetsel kan vervangen, is het geen vzv maar een bijwoordelijke bepaling! Daarnaast geeft de bwb met een voorzetsel vaak een plaats aan, hieraan kun je het ook herkennen dat het om een bwb gaat en niet een vzv!

De jas hangt aan de deur. De jas hangt voor de deur. De jas hangt naast de deur. (Je kan aan vervangen door voor en naast, dus in deze zin is aan de deur een bwb)!

Het publiek hangt aan zijn lippen. Je kan het voorzetsel niet met een ander voorzetsel vervangen, dus is het een vzv. Het voorzetselvoorwerp is dan: aan zijn lippen

Slide 19 - Tekstslide

Even oefenen
Noteer het vzv of de bwb uit de onderstaande zinnen. 

1. Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
2. Ik verlang nu alweer naar de herfstvakantie.
3. Hij stond voor een gesloten deur.
4. Hij wacht op het schoolplein. 
timer
4:00

Slide 20 - Tekstslide

De zinsdelen die we tot nu toe hebben gehad


wwg - ow - lv - mv - bwb - bvb - bijst.

Daar komt nu bij: vzv (voorzetselvoorwerp) 

Slide 21 - Tekstslide

Zelfstandig nakijken
Opdracht 12, 15, 16, 17 nakijken (blz. 22 t/m 27)

  • Kijk na met een andere kleur pen
  • Zet een krul als je het antwoord goed hebt
  • Verbeter je antwoord als je het fout hebt
  • Steek je vinger op als je een vraag hebt over jouw antwoord
  • Klaar? Maak opdracht 1, 2 en 3 (blz. 77 en 78)

Slide 22 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten

Slide 23 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Wederkerig voornaamwoord
 is elkaar

Slide 24 - Tekstslide

Wederkerende voornaamwoorden

Wederkerende voornaamwoorden komen altijd voor met een wederkerend werkwoord. 

Voorbeelden van zulke werkwoorden zijn: schamen en vergissen.
Ik vergis me, ik schaam me

Hoeveel van zulke werkwoorden kan jij bedenken in twee minuten?

LET OP: Irriteren en beseffen zijn geen wederkerende werkwoorden. Ik irriteer me en ik besef me is onjuist!
timer
2:00

Slide 25 - Tekstslide

Even oefenen
Schrijf alle persoonlijke, bezittelijke, wederkerende en wederkerige  voornaamwoorden op. Schrijf er ook achter welk voornaamwoord het is. 

1. Ik erger me aan die vreselijke stem van haar. 
2. Hij heeft ervoor gezorgd dat zij elkaar weer vaker zien.
3. De man verslikte zich in een slok koffie.
4. Hij heeft ons verslag nog niet doorgelezen.
5. Mijn docent geeft ons veel vaker onverwachte toetsen dan die van jullie. 
timer
4:00

Slide 26 - Tekstslide