Herhaling Taalverzorging GT2
1 / 26
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welk woord is goed gespeld?
A
Beeindigen
B
Reünie
C
Kniën
D
olieën
Slide 2 - Quizvraag
Wel of geen trema?
A
Vacuum
B
Vacuüm
Slide 3 - Quizvraag
Wel of geen trema?
A
bacteriën
B
bacterien
Slide 4 - Quizvraag
Wel of geen koppelteken?
A
Diplomauitreiking
B
Diploma-uitreiking
Slide 5 - Quizvraag
Wel of geen koppelteken?
A
Doehetzelver
B
Doe-het-zelver
Slide 6 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
lente
B
Lente
Slide 7 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland
Slide 8 - Quizvraag
Hoofdletters:
waar staan de hoofdletters goed?
waar staan de hoofdletters goed?
A
Ik ken stef Van leeuwen
B
Ik ken Stef van Leeuwen
C
ik ken stef van Leeuwen
D
ik ken Stef Van leeuwen
Slide 9 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Gucci
B
gucci
Slide 10 - Quizvraag
Hoofdletters.
Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen van mensen, gebouwen en merken
C
bij namen van straten, rivieren en landen
D
na een dubbele punt (als er een opsomming volgt)
Slide 11 - Quizvraag
Waar staat de komma goed?
A
Ik ga naar, de Mac Donalds want ik heb honger.
B
Ik ga naar de Mac Donalds, want ik heb honger
C
Ik ga naar de Mac Donalds want, ik heb honger.
D
Ik ga naar de Mac Donalds want ik heb honger.
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn voorbeelden van leestekens?
A
a -e -i -o- u
B
. - , - ! - ?
C
Hoofdletters
Slide 13 - Quizvraag
Wat is niet waar over leestekens?
A
Je mag er soms twee achter elkaar gebruiken.
B
Ze zorgen ervoor dat je een tekst makkelijker kan lezen.
Slide 14 - Quizvraag
Neem de zin over met het juiste leesteken op de plek van de drie puntjes.
"De minister wilde vrede... het werd oorlog."
"De minister wilde vrede... het werd oorlog."
Slide 15 - Open vraag
Hij zei: “Vertel het eens in eigen woorden?”
A
De aanhalingstekens staan hier juist.
B
De aanhalingstekens staan hier niet juist.
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het meervoud?
A
machine
B
machientjes
C
machines
D
machine's
Slide 17 - Quizvraag
Meervoud van:
haar
haar
A
haren
B
haaren
Slide 18 - Quizvraag
Meervoud
A
garages
B
garage's
Slide 19 - Quizvraag
Schrijf het meervoud op van
fiets - boom - bom - schap
fiets - boom - bom - schap
Slide 20 - Open vraag
Wat is het verkleinwoord van kaars?
A
kaarstje
B
kaarsje
C
kaarspje
D
kaarzen
Slide 21 - Quizvraag
Schrijf de verkleinwoorden op van
ster - ring - schutting - boom
ster - ring - schutting - boom
Slide 22 - Open vraag
Geef de samenstelling van seconde + wijzer en van rijst + pap
Slide 23 - Open vraag
Geef de samenstelling van lach + bek
Slide 24 - Open vraag
Geef de samenstelling van moeder + kindje
Slide 25 - Open vraag
Welk woord is goed gespeld?
A
Achter uit
B
drie honderd
C
Het tekort
D
uit proberen
