Lesstof PW Spelling M3

Proefwerk Spelling PWW2
Onderdelen Taalverzorging Spelling HS 1, 4, 5 en 6
  • HS 1: Leestekens
  • HS 4: Meervoud spellen
  • HS 5: (let op 2 paragrafen!) Verkleinwoorden en afkortingen & tussenletters 
  • HS 6: Koppelteken en trema
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Proefwerk Spelling PWW2
Onderdelen Taalverzorging Spelling HS 1, 4, 5 en 6
  • HS 1: Leestekens
  • HS 4: Meervoud spellen
  • HS 5: (let op 2 paragrafen!) Verkleinwoorden en afkortingen & tussenletters 
  • HS 6: Koppelteken en trema

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel H1

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagteken gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 2 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
Elke zin:

-Begint met een hoofdletter
- Eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is)

Slide 3 - Tekstslide

Zo gebruik je HOOFDLETTERS
  • aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
  • als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
  • bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
  • bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.

Slide 4 - Tekstslide

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 5 - Tekstslide

Meer LEESTEKENS

Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens zijn er nog meer leestekens: 
komma, dubbele punt en aanhalingsteken.

Slide 6 - Tekstslide

KOMMA
Een komma laat zien hoe een zin in elkaar zit. Je zet een komma
– tussen twee persoonsvormen;
– tussen de delen van een opsomming 
(behalve voor het woord en);
– na een naam of een uitroep aan het begin van een zin;
– voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra.

Slide 7 - Tekstslide

DUBBELE PUNT
Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.

Slide 8 - Tekstslide

DUBBELE PUNT in een citaat
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. 
Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
– Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
– Danique vroeg: ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’

Je kunt ook de zin beginnen met het citaat, dan gebruik je geen dubbele punt, maar wel een komma:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.

Slide 9 - Tekstslide

GEEN citaat
Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft, vertel je wel wat iemand heeft gezegd, maar niet letterlijk. Je
gebruikt dan geen aanhalingstekens en geen dubbele punt.

– Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.

Slide 10 - Tekstslide

Directe of indirecte rede
Je kunt dus op drie manieren vertellen wat iemand heeft gezegd:

  • Merlijn vroeg: "Ga je mee op reis?" (direct)
  • "Ga je mee op reis?", vroeg Merlijn. (direct)
  • Merlijn vroeg of ik meega op reis. (indirect)

Slide 11 - Tekstslide

LEERDOEL H4

- je kunt meervouden correct spellen 
meervoud

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Meervoud - Bijzondere gevallen:

Slide 14 - Tekstslide

LEERDOEL H5

- je kunt verkleinwoorden juist spellen.
- je kunt afkortingen juist spellen.
verkleinwoord & afkorting

Slide 15 - Tekstslide

Afkortingen

Slide 16 - Tekstslide

Verkleinwoorden 
  •  Zie meest voorkomende spelling in tabel

  • Korte klanken worden soms lang in een verkleinwoord: 
  • blad --> blaadje, vat --> vaatje


Slide 17 - Tekstslide

Bijzondere verkleinwoorden

Slide 18 - Tekstslide

DOEL


- je kunt tussenletters 
in samenstellingen 
goed spellen
spelling: tussenletters

Slide 19 - Tekstslide

Samenstellingen

Twee of meer bestaande woorden die aan elkaar een nieuw woord vormen.


Bijvoorbeeld:

fiets + tas = fietstas

Slide 20 - Tekstslide

Samenstellingen

Soms moet je tussenletters gebruiken om een goede samenstelling te maken.


fiets + maker = fietsenmaker

beer + sterk = beresterk

dorp + café = dorpscafé

Slide 21 - Tekstslide

Regel tussenletter(s) -en-

Als het eerste woord alleen een meervoud heeft op -en:

bananenschil, paardensport


Slide 22 - Tekstslide

Regel tussenletter(s) -e-

- Als het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is: zonnecel, maneschijn

- Als het eerste woord een versterkende betekenis heeft: retegoed, reuzegroot

- Als het eerste woord (ook) een meervoud heeft op -s: gemeenteraad, stageplaats

- Als het woord geen meervoud kent: rijstepap

- Als het eerste woord geen zelfstandig naamwoord is: huilebalk



Slide 23 - Tekstslide

Regel tussenletter(s) -S-

- Als je de -s- hoort en als de -s- in dezelfde soort samenstellingen ook voorkomt:

mijnwerkerslamp   ->    mijnwerkersstaking

stadstuin   ->    stadscentrum



maar geen tussenletter -s-:

voetbaltraining   ->   voetbalsupporter



Slide 24 - Tekstslide

DOEL



- je weet wanneer je een trema of koppelteken moet gebruiken.
trema & koppelteken

Slide 25 - Tekstslide

Trema of koppelteken
Soms komen er in samenstellingen of afleidingen twee klinkers naast elkaar te staan die verwarrende uitspraken kunnen geven. 
Je gebruikt dan een trema of koppelteken.

Samenstelling? --> koppelteken
Géén samenstelling? --> trema


Slide 26 - Tekstslide

Koppelteken (-) 

Het koppelteken schrijf je tussen twee delen van een samenstelling:


1. als de samenstelling verkeerd uitgesproken kan worden

2. in aardrijkskundige aanduidingen

3. voor of na een hoofdletter

4. na een cijfer, afkorting of symbool


a-symmetrisch, mee-eten, auto-opslag

Slide 27 - Tekstslide

Trema (") kort samengevat


Het trema maakt duidelijk dat het om twee klinkers gaat,

en niet om één klank. 

Je plaatst het trema boven de klinker die je apart uitspreekt.


beëindigen - beïnvloeden - reünie

Slide 28 - Tekstslide