NN 2 - Grammatica 2w - koppel- en hulpwerkwoorden

NN 2 - Grammatica 2H- kww en hww
 Je leert wat een koppelwerkwoord is.

Je leert wat het verschil is tussen
zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden.






1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

NN 2 - Grammatica 2H- kww en hww
 Je leert wat een koppelwerkwoord is.

Je leert wat het verschil is tussen
zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden.






Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Werkwoorden
In een zin kun je drie verschillende soorten werkwoorden hebben:

1. zelfstandig werkwoord [zww]
2. hulpwerkwoord [hww]
3. koppelwerkwoord [kww]


Slide 3 - Tekstslide

Herkennen van [hww] en [zww]
1. Als de zin maar één werkwoord heeft dan is dat zelfstandig:
Wij winnen de spannende wedstrijd.

2. Als de zin meerdere werkwoorden heeft dan is er maar één zelfstandig werkwoord, de rest zijn hulpwerkwoorden:
Wij hebben zaterdag de spannende wedstrijd gewonnen.
Wij willen zaterdag de spannende wedstrijd winnen.


Slide 4 - Tekstslide


Wat is het zelfstandig werkwoord?

Hij wil volgend jaar zijn hele huis laten schilderen.
A
schilderen
B
wil
C
laten
D
zijn

Slide 5 - Quizvraag


Wat zijn de hulpwerkwoorden?

Ik hoop dat we de film in de bios kunnen gaan kijken.
A
hoop + kunnen + kijken
B
hoop + kunnen + gaan
C
kunnen + gaan
D
gaan + kijken

Slide 6 - Quizvraag

3. Koppelwerkwoord [kww]
Een koppelwerkwoord KOPPELT het onderwerp van de zin aan het bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord. Het geeft een kenmerk of eigenschap.

Er zijn 6 koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen





Slide 7 - Tekstslide

Ezelsbrug koppelwerkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord?
Een zelfstandig werkwoord geeft een handeling aan:
Jan loopt naar school (Jan doet een handeling) = zww

Een koppelwerkwoord geeft géén handeling aan.
Jan is heel moe (Jan doet géén handeling) = kww
Jan wordt blij van zijn hond (Jan wordt iets) = kww
Jan schijnt heel sterk te zijn. = kww

Slide 9 - Tekstslide

Zww, Hww of Kww?
Een zin heeft dus ALTIJD een zww of een kww!
Alle andere werkwoorden zijn dan hww

John woont op de hoek van de straat. = zww
John lijkt een sportieve man. = kww
John kan heel goed voetballen. = hww + zww
Door trainen is hij heel goed geworden. = hww + kww

Slide 10 - Tekstslide

'zijn' 
LET OP! Het werkwoord zijn kan alledrie zijn!

Ik ben op school. = zww (zich bevinden)
Ik ben gisteren naar de bios gegaan. = hww + zww
Ik ben heel sportief. = kww (eigenschap)


Slide 11 - Tekstslide

 'worden'
LET OP! Het werkwoord worden kan hww/kww zijn!

Ik word morgen 16. = kww (eigenschap)
Er wordt veel gepraat over corona. = hww + zww



Slide 12 - Tekstslide


Wat is het koppelwerkwoord?

De kinderen zijn ouder dan de kleuters die in de tuin spelen.
A
zijn
B
spelen

Slide 13 - Quizvraag


Wat is het koppelwerkwoord?

De nieuwe maatregelen blijken best wel streng, we mogen nog steeds niet naar school gaan.
A
mogen
B
blijken
C
gaan
D
streng

Slide 14 - Quizvraag


Wat is het koppelwerkwoord?

Ik ben vanmorgen ziek geworden.
A
ben
B
geworden

Slide 15 - Quizvraag

3. Koppelwerkwoord [kww]
Een koppelwerkwoord KOPPELT het onderwerp van de zin aan het bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord. Het geeft een kenmerk of eigenschap.

Er zijn 6 koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen





Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord?
Een zelfstandig werkwoord geeft een handeling aan:
Jan loopt naar school (Jan doet een handeling) = zww

Een koppelwerkwoord geeft géén handeling aan.
Jan is heel moe (Jan doet géén handeling) = kww
Jan wordt blij van zijn hond (Jan wordt iets) = kww
Jan schijnt heel sterk te zijn. = kww

Slide 17 - Tekstslide

Wat zijn de 6 koppelwerkwoorden?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het KWW in deze zin?
'Een beter milieu begint bij jezelf.'

A
Beter
B
Begint
C
Er is geen KWW
D
Jezelf

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het KWW in deze zin?
'Mijn oma wordt morgen honderd jaar.'
A
Wordt
B
Er is geen KWW
C
Honderd
D
Mijn oma

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Samen oefenen

Opdracht 2 blz. 60
(Hoofdstuk 3 - Grammatica woordsoorten)

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 2 - blz. 60
De column in dit tijdschrift schijnt wel 8 spreekwoorden te bevatten. [zww] =
A
schijnt
B
bevatten

Slide 23 - Quizvraag

Opdracht 2 - blz. 60
Helaas werd de camera boven het stoplicht niet opgemerkt. [hww] =
A
werd
B
opgemerkt

Slide 24 - Quizvraag

Opdracht 2 - blz. 60
Tot onze verrassing bleek hij heel humoristisch te zijn. [kww] =
A
bleek
B
zijn

Slide 25 - Quizvraag

Opdracht 2 - blz. 60
Voor de 3e keer dit jaar zijn ze aan het staken. [zijn] =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 26 - Quizvraag

Opdracht 2 - blz. 60
Na zijn debuut bij FC Twente zou hij onverminderd fanatiek blijven. [blijven] =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 27 - Quizvraag

Opdracht 2 - blz. 60
De slechte oogst is het gevolg van langdurige droogte. [is] =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 28 - Quizvraag

Welke definitie hoort bij wat?
hww
zww
kww
alle andere werkwoorden in de zin
geeft aan wat het onderwerp is/wordt
geeft aan wat het onderwerp doet

Slide 29 - Sleepvraag

Lesdoelen
 Je weet wat een koppelwerkwoord is.


Je weet wat het verschil is tussen
zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden.

Slide 30 - Tekstslide

Maken/huiswerk
Startopdracht
Opdracht 1 (2) 3 4 5 in je schrift

Slide 31 - Tekstslide