Zelfstandige werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden

Zww, hww en hww
 Je leert wat een koppelwerkwoord is.

Je leert wat het verschil is tussen
zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden.






1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Zww, hww en hww
 Je leert wat een koppelwerkwoord is.

Je leert wat het verschil is tussen
zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden.






Slide 1 - Tekstslide

Welke kennis heb je nodig?

- Werkwoord herkennen
- Persoonsvorm herkennen 
- Onderwerp herkennen 
- Zelfstandig naamwoord herkennen 
- Bijvoeglijk naamwoord herkennen 

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden
In een zin kun je drie verschillende soorten werkwoorden hebben:

1. zelfstandig werkwoord [zww]
2. hulpwerkwoord [hww]
3. koppelwerkwoord [kww]


Slide 3 - Tekstslide

Herkennen van [hww] en [zww]
1. Als de zin maar één werkwoord heeft dan is dat zelfstandig:
Wij winnen de spannende wedstrijd.

2. Als de zin meerdere werkwoorden heeft dan is er maar één zelfstandig werkwoord, de rest zijn hulpwerkwoorden:
Wij hebben zaterdag de spannende wedstrijd gewonnen.
Wij willen zaterdag de spannende wedstrijd winnen.


Slide 4 - Tekstslide

Meerdere werkwoorden?
Peter is naar huis gefietst.
  

Rohan heeft nog steeds niet geslapen.

Het belangrijkste werkwoord is het zelfstandig werkwoord. Je kunt het niet weglaten.
Het andere werkwoord is een hulpwerkwoord.
Twee ww? De pv is altijd hww!


Slide 5 - Tekstslide


Wat is het zelfstandig werkwoord?

Hij wil volgend jaar zijn hele huis laten schilderen.
A
schilderen
B
wil
C
laten
D
zijn

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn de hulpwerkwoorden?

Ik hoop dat we de film in de bios kunnen gaan kijken.
A
hoop + kunnen + kijken
B
hoop + kunnen + gaan
C
kunnen + gaan
D
gaan + kijken

Slide 7 - Quizvraag

3. Koppelwerkwoord [kww]
Een koppelwerkwoord KOPPELT het onderwerp van de zin aan het bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord. Het geeft een kenmerk of eigenschap.

Er zijn 9 koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken, voorkomen)





Slide 8 - Tekstslide

Opdracht
Vervoeg de volgende koppelwerkwoorden. Gebruik het werkblad. 
 
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen. 

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord?
Een zelfstandig werkwoord geeft een handeling aan:
Jan loopt naar school (Jan doet een handeling) = zww

Een koppelwerkwoord geeft géén handeling aan.
Jan is heel moe (Jan doet géén handeling) = kww
Jan wordt blij van zijn hond (Jan wordt iets) = kww
Jan schijnt heel sterk te zijn. = kww

Slide 10 - Tekstslide

Zww, Hww of Kww?
Een zin heeft dus ALTIJD een zww of een kww!
Alle andere werkwoorden zijn dan hww

John woont op de hoek van de straat. = zww
John lijkt een sportieve man. = kww
John kan heel goed voetballen. = hww + zww
Door trainen is hij heel goed geworden. = hww + kww

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

koppelwerkwoord
geen koppelwerkwoord
zijn
schijnen
worden
lijken
blijken
blijven
willen
proberen
zingen
kunnen
drinken

Slide 13 - Sleepvraag

'zijn' 
LET OP! Het werkwoord zijn kan alledrie zijn!

Ik ben op school. = zww (zich bevinden)
Ik ben gisteren naar de bios gegaan. = hww + zww
Ik ben heel sportief. = kww (eigenschap)


Slide 14 - Tekstslide

 'worden'
LET OP! Het werkwoord worden kan hww/kww zijn!

Ik word morgen 16. = kww (eigenschap)
Er wordt veel gepraat over corona. = hww + zww



Slide 15 - Tekstslide


Wat is het koppelwerkwoord?

De kinderen zijn ouder dan de kleuters die in de tuin spelen.
A
zijn
B
spelen

Slide 16 - Quizvraag


Wat is het koppelwerkwoord?

De nieuwe maatregelen bleken best wel streng, we mochten nog steeds niet naar school gaan.
A
mogen
B
blijken
C
gaan
D
streng

Slide 17 - Quizvraag


Wat is het koppelwerkwoord?

Ik ben vanmorgen ziek geworden.
A
ben
B
geworden

Slide 18 - Quizvraag

3. Koppelwerkwoord [kww]
Een koppelwerkwoord KOPPELT het onderwerp van de zin aan het bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord. Het geeft een kenmerk of eigenschap.

Er zijn 9 koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken, voorkomen)





Slide 19 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord?
Een zelfstandig werkwoord geeft een handeling aan:
Jan loopt naar school (Jan doet een handeling) = zww

Een koppelwerkwoord geeft géén handeling aan.
Jan is heel moe (Jan doet géén handeling) = kww
Jan wordt blij van zijn hond (Jan wordt iets) = kww
Jan schijnt heel sterk te zijn. = kww

Slide 20 - Tekstslide

hulpwerkwoord
koppelwerkwoord
Hij is bleek geworden.
Zij is een docent. 
Hij blijkt grappig te zijn.
Zij is een optimist gebleven.
De fietser werd misselijk.
Hij wil agent worden.

Slide 21 - Sleepvraag

Wat zijn de 9 koppelwerkwoorden?

Slide 22 - Open vraag

Wat is het KWW in deze zin?
'Een beter milieu begint bij jezelf.'

A
Beter
B
Begint
C
Er is geen KWW
D
Jezelf

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het KWW in deze zin?
'Mijn oma wordt morgen honderd jaar.'
A
Wordt
B
Er is geen KWW
C
Honderd
D
Mijn oma

Slide 24 - Quizvraag

De column in dit tijdschrift schijnt wel 8 spreekwoorden te bevatten. [zww] =
A
schijnt
B
bevatten

Slide 25 - Quizvraag

Helaas werd de camera boven het stoplicht niet opgemerkt. [hww] =
A
werd
B
opgemerkt

Slide 26 - Quizvraag

Tot onze verrassing bleek hij heel humoristisch te zijn. [kww] =
A
bleek
B
zijn

Slide 27 - Quizvraag

Voor de 3e keer dit jaar zijn ze aan het staken. [zijn] =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 28 - Quizvraag

Na zijn debuut bij FC Twente zou hij onverminderd fanatiek blijven. [blijven] =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 29 - Quizvraag

De slechte oogst is het gevolg van langdurige droogte. [is] =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 30 - Quizvraag

In een zin staat altijd een [kww] of een [zww]
juist
onjuist

Slide 31 - Poll

De [pv] is altijd een [hww]
juist
onjuist

Slide 32 - Poll


Het [kww] staat altijd aan het einde van de zin
juist
onjuist

Slide 33 - Poll

De werkwoorden 'zijn' en 'worden' zijn altijd [kww]
juist
onjuist

Slide 34 - Poll

Welke definitie hoort bij wat?
hww
zww
kww
alle andere werkwoorden in de zin
geeft aan wat het onderwerp is/wordt
geeft aan wat het onderwerp doet

Slide 35 - Sleepvraag

Lesdoelen
 Je weet wat een koppelwerkwoord is.


Je weet wat het verschil is tussen
zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden.

Slide 36 - Tekstslide