Formuleren trappen van vergelijking

trappen van
vergelijking
1 / 12
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

trappen van
vergelijking

Slide 1 - Woordweb

Trappen van vergelijking
Bijvoeglijke naamwoorden hebben drie trappen van vergelijking:
de stellende trap: klein
de vergrotende trap: kleiner
de overtreffende trap: kleinst

Slide 2 - Tekstslide

Hoe schrijf je de trappen van vergelijking?

de stellende trap: zo eenvoudig mogelijk
de vergrotende trap: zet -er of -der achter de stellende trap
de overtreffende trap: zet -st achter de stellende trap

klein - kleiner - kleinst
dapper - dapperder - dapperst

Slide 3 - Tekstslide

Uitzonderingen
Bij een woord dat op een -s eindigt,
krijgt de overtreffende trap alleen een -t:  
vies - viezer - viest
Bij een woord dat op -st of -sch eindigt, krijgt de overtreffende trap geen -st, maar gebruik je het woordje meest:
praktisch - praktischer - meest praktisch
verrast - verraster - meest verrast

Slide 4 - Tekstslide

Uitzonderingen
Soms lijken de vergrotende en de overtreffende trap niet meer op de stellende trap:
veel - meer - meest
goed - ... - ...
graag - ... - ...
weinig - ... - ...

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

als of dan???
Je gebruikt als na de stellende trap, vaak in combinatie met de woorden even en (net) zo:
Jelle is even oud als Anne is.
Majid is net zo groot als Iris is.
Je gebruikt dan na de vergrotende trap:
Isa is groter dan Stef
Jasper is kleiner dan Jeroen

Slide 7 - Tekstslide

Maken
  • Opdracht 1: maak de puzzel op blz. 54 van je oefenboek
  • Opdracht 2: noteer steeds de 3 vormen van het bijvoeglijk             naamwoord
  • Opdracht 3: maak de zin juist door als/dan te kiezen
  • Opdracht 4: maak de zin juist door als/dan te kiezen en de             juiste persoon te kiezen door de zin langer te maken

Slide 8 - Tekstslide

Maken 
Extra oefenen omdat je dit moeilijk vindt?
  • Maak opdracht 1 + 2 op blz. 47+48 van je oefenboek

Extra uitdaging nodig?
  • Maak opdracht 3+4 op blz. 49 van je oefenboek


Slide 9 - Tekstslide

Waar hebben we het over gehad?

Vertel in max. 3 zinnen wat je vandaag hebt geleerd.

Slide 10 - Tekstslide

Moeilijk/makkelijk?
Schrijf voor jezelf op welke opdrachten jij makkelijk vond.
Welke opdrachten vond je juist moeilijk? Hoe komt dit?

Slide 11 - Tekstslide

Maken 
Extra oefenen omdat je dit moeilijk vindt?
  • Maak opdracht 1 + 2 op blz. 47+48 van je oefenboek

Extra uitdaging nodig?
  • Maak opdracht 3+4 op blz. 49 van je oefenboek


Slide 12 - Tekstslide