Les 54 Bijvoeglijk naamwoord en 55 Trappen van vergelijking

Les 54 Bijvoeglijk naamwoord
Herhaling
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Les 54 Bijvoeglijk naamwoord
Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hans en Marije hebben een (groot) probleem.
A
grote
B
groten
C
groote
D
groot

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hij knalde op de (beton) paaltjes.
A
betonne
B
betonnen
C
betonen
D
betone

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat (raar) jong heeft mijn stuntstep gestolen.
A
rare
B
raare
C
raren

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat is een (prachtig) uitvoering.
A
prachtig
B
prachtigen
C
prachtige

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (bizar) vertoning!
A
bizarre
B
bizar
C
bizare

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Die jongen droeg een (zijde) jurk.
A
zijde
B
zijden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (gezellig) familie is dat geworden.
A
gezellig
B
gezellige
C
gezelligen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Het was een (druk) bedoening in het Vondelpark.
A
druk
B
druke
C
drukke

Slide 9 - Quizvraag

Les 55 Trappen van vergelijking
Doel: Je leert hoe je bijvoeglijke naamwoorden en de trappen van vergelijking schrijft.

Slide 10 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

1. de stellende trap:           klein
2. de vergrotende trap:        kleiner
3. de overtreffende trap:     kleinst

Slide 11 - Tekstslide

Hoe schrijf je de trappen van vergelijking?

de stellende trap: zo eenvoudig mogelijk
de vergrotende trap: zet -er of -der achter de stellende trap
de overtreffende trap: zet -st achter de stellende trap

klein - kleiner - kleinst
dapper - dapperder - dapperst

Slide 12 - Tekstslide

Uitzonderingen

Bij een woord dat op een -s eindigt,
krijgt de overtreffende trap alleen een -t:  

vies - viezer - viest

Slide 13 - Tekstslide

Uitzonderingen
Bij een woord dat op -st of -sch eindigt, krijgt de overtreffende trap geen -st, maar gebruik je het woordje meest:  

praktisch - praktischer - meest praktisch 
verrast - verraster - meest verrast

Slide 14 - Tekstslide

Uitzonderingen
Soms lijken de vergrotende en de overtreffende trap niet meer op de stellende trap:

veel - meer - meest
goed - ... - ...

Slide 15 - Tekstslide

Vul aan:
fantastisch - .... - ....

Slide 16 - Open vraag

Vul aan:
weinig - ... - ....

Slide 17 - Open vraag