Verkeer

Verkeer
1 / 60
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerkeerVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3Leerroute 4

In deze les zitten 60 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Verkeer

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen deze les? 
- verkeersborden
-  voorrang 
- oversteken
- voorgaan
- grote voertuigen
-veilige fiets
- bagage
- fietsen in een groep 


Slide 2 - Tekstslide

Verkeersborden Quiz

Slide 3 - Tekstslide

Wat betekent dit verkeersbord?
A
De voorrangsweg houd op.
B
Voorrangsweg.
C
Je mag hier niet fietsen.
D
Je mag hier niet parkeren.

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
De voorrangsweg houd op.
B
Je mag hier niet fietsen.
C
Je mag hier niet stilstaan.
D
Voorrangsweg.

Slide 5 - Quizvraag

Wat moet je doen als je dit verkeersbord tegenkomt?
A
Als je fietst, moet je voorrang krijgen van iedereen die van links en rechts komt rijden.
B
Als je fietst, moet je voorrang geven aan iedereen die van links en rechts komt rijden.

Slide 6 - Quizvraag

Wat moet je doen als je dit verkeersbord tegen komt?
A
Stoppen is verplicht. Nadat ik gestopt ben geef ik voorrang aan iedereen die van links en rechts komt.
B
Ik kijk even of er iets aan komt, komt er niets aan dan fiets ik gewoon door.

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Als je fietst , moet je voorrang geven aan iedereen die van links komt rijden.
B
Als je fietst moet je hier links afslaan.
C
Als je fietst, moet je voorrang krijgen van iedereen die van rechts komt rijden.
D
Als je fietst, moet je voorrang krijgen van iedereen die van links komt rijden.

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Als je fietst, moet je voorrang krijgen van iedereen die van links en rechts komt rijden.
B
Als je fietst, moet je voorrang geven aan iedereen die van links en rechts komt rijden.

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Als je fietst, moet je voorrang geven aan iedereen die van links komt rijden.
B
Als je fietst, moet je voorrang geven aan iedereen die van rechts komt rijden.
C
Als je fietst, moet je voorrang krijgen van iedereen die van rechts komt rijden.
D
Als je hier fietst moet je hier rechts afslaan.

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Je moet deze straat in fietsen.
B
Je mag deze straat niet in fietsen!
C
Je mag deze straat niet in fietsen, je stapt af en loopt met je fiets aan de hand verder.
D
Dit bord geld alleen voor auto's. Auto's mogen deze straat niet inrijden. Fietsers wel.

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Je mag de straat vanaf deze kant niet inrijden. Behalve als er staat uitgezonderd fietsers.
B
Je mag de straat van deze kant wel in fietsen.

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Geen fietsen plaatsen.
B
Geen brommers plaatsen.
C
Je mag hier je fiets of brommer wel neerzetten.
D
Geen fietsen en brommers plaatsen.

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Je mag hier niet fietsen.
B
Je mag hier je fiets niet parkeren.
C
Je mag hier wel fietsen.
D
Je mag hier alleen met je fiets aan de hand lopen.

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Je mag hier niet met de fiets of auto inrijden.
B
Je mag hier niet met de auto inrijden, maar wel met de fiets.
C
Je mag hier inrijden met de auto, maar niet met de fiets.

Slide 15 - Quizvraag

Wat moet je doen bij dit verkeersbord?
A
Wacht even af of je voorrang krijgt en anders fiets je gewoon door.
B
Je moet hier stoppen.
C
Niet verder fietsen als iemand je tegemoet komt rijden. Jij moet voorrang geven.
D
Gewoon verder fietsen als iemand je tegemoet komt rijden. Jij hebt hier voorrang.

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Pas op! steile helling
B
Pas op! daling

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Pas op! giftige stoffen
B
Pas op! gevaarlijk kruispunt
C
Pas op! overstekend wild
D
Pas op! slecht wegdek

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent het bovenste verkeersbord?
A
Pas op! de weg wordt breder
B
Pas op! de weg wordt smaller

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Pas op! slecht wegdek
B
Pas op! heuvels
C
Pas op! hoge hobbel

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Pas op! Overstekende mensen
B
Pas op! er wordt aan de weg gewerkt

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Pas op! Rennende kinderen
B
Pas op! overstekende kinderen
C
Pas op! huppelend oversteken
D
Je mag hier niet oversteken.

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Pas op! spoorweg overgang
B
Pas op! hek aan de zijkant van de weg

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Kijk, hier is een oversteekplaats.
B
Kijk, hier is een speeltuin.
C
Kijk, hier is een parkeerplaats.
D
Kijk, hier is een erf!

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Kijk, er is hier een eenrichtingsstaat. Er mag geen verkeer tegemoet komen rijden.
B
Kijk, hier kom je bij een eenrichtingsstraat. Je moet hier rechts afslaan.

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Kijk, hier kom je bij een eenrichtingsstraat. Je moet hier rechts afslaan.
B
Kijk, er is hier een eenrichtingsstaat. Er mag geen verkeer tegemoet komen rijden.

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Kijk, dit is een autoweg, maar je mag hier ook fietsen.
B
Kijk, dit is een autoweg, maar je mag hier ook lopen.
C
Kijk, dit is een autoweg, je mag hier niet fietsen.
D
Kijk, dit is een fietsweg, verboden voor auto's.

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent dit blauwe bord?
A
Je komt nu de bebouwde kom binnen.
B
Je rijdt nu de bebouwde kom uit.

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekenen deze blauwe borden?
A
Je komt nu de bebouwde kom binnen.
B
Je rijdt de bebouwde kom uit.

Slide 29 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Hier stopt de weg.
B
Deze weg is oneindig lang.
C
Dit is een doorlopende weg.
D
Dit is een doodlopende weg.

Slide 30 - Quizvraag

Wat moet je doen bij dit verkeersbord?
A
Je moet hier rechtdoor als je fietst. Auto's moeten hier naar rechts.
B
Je moet hier rechts afslaan als je fietst. Je mag hier niet rechtdoor of naar links.
C
Je moet hier links afslaan als je fietst. Je mag hier niet rechtdoor of naar rechts.

Slide 31 - Quizvraag

Wat moet je bij dit verkeersbord doen?
A
Je moet hier rechtdoor.
B
Je moet hier met de auto rechtdoor. Met de fiets moet je hier naar links of rechts.
C
Je moet hier links of rechts afslaan.

Slide 32 - Quizvraag

Wat moet je bij dit verkeersbord doen?
A
Je mag hier alleen nog maar achteruit.
B
Je moet hier links afslaan.
C
Je moet hier rechtdoor of rechts afslaan. Je mag hier niet naar links.

Slide 33 - Quizvraag

Wat moet je doen bij dit verkeersbord?
A
Je mag hier fietsen.
B
Je mag hier huppelen.
C
Je mag hier lopen.
D
Je moet hier fietsen!

Slide 34 - Quizvraag

Wat betekent dit verkeersbord?
A
Begin fietspad.
B
Einde fietspad.

Slide 35 - Quizvraag

Voor wie geld dit uitgezonderd bord?
A
Brommers
B
Fietsers
C
Auto's
D
Brommers en fietsers

Slide 36 - Quizvraag

Welke weg krijgt voorrang? De hoofdweg of de zijwegen?
A
De zijwegen
B
De hoofdweg

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Tekstslide

Welke afspraak geldt bij een gewone kruising?
A
Als je fietst, moet je voorrang krijgen van iedereen van rechts.
B
Als je fietst, moet je voorrang geven aan iedereen van rechts.
C
Als je fietst, moet je voorrang geven aan iedereen van links en rechts.
D
Als je fietst, moet je voorrang krijgen van iedereen van links en rechts.

Slide 39 - Quizvraag

Wat doe je als je een verkeersbord ziet met het woord 'stop' erop?

Slide 40 - Open vraag

Slide 41 - Tekstslide

Je wilt oversteken wat doe je?
A
Eerst naar rechts kijken, dan naar links kijken en daarna nog een keer naar rechts kijken.
B
Eerst naar links kijken, dan naar rechts kijken en daarna nog een keer naar links kijken.
C
Eerst naar links kijken en daarna naar rechts kijken.
D
Eerst naar rechts kijken en daarna naar links kijken.

Slide 42 - Quizvraag

Je wilt een weg met een middenberm oversteken. Wat doe je?
A
Goed kijken, naar de middenberm lopen, goed kijken en naar de overkant van de straat lopen.
B
Goed kijken en naar de overkant van de straat lopen.
C
Naar de middenberm lopen, goed kijken en naar de overkant van de straat lopen.
D
Naar de overkant van de straat lopen.

Slide 43 - Quizvraag

Slide 44 - Tekstslide

Je fietst naar een verkeerslicht dat op rood staat. Er staat al een vrachtauto te wachten. Wat doe je?
A
Links van de vrachtauto.
B
Rechts van de vrachtauto.
C
Ruim en links achter de vrachtauto.
D
Ruim en rechts achter de vrachtauto.

Slide 45 - Quizvraag

Hoeveel meter afstand moet je houden rondom grote voertuigen?
A
minstens 1 meter
B
minstens 2 meter
C
minstens 3 meter
D
minstens 4 meter

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Tekstslide

Wat moet een veilige fiets hebben?

Slide 48 - Open vraag

Slide 49 - Tekstslide

Hoe kan je het veiligst een bal meenemen op je fiets?
A
onder je snelbinders
B
in je hand
C
in een tasje aan je steur
D
in je rugzak

Slide 50 - Quizvraag

Is het veilig om een tas aan je stuur te hangen?
A
Ja, dat is veilig.
B
Nee, dat is nooit veilig.
C
Ja, zolang je tas niet te zwaar is.
D
Ja, als je niet te ver hoeft te fietsen.

Slide 51 - Quizvraag

Fietsen in grote groepen

Slide 52 - Tekstslide

Wanneer fiets je met z'n drieën naast elkaar?
A
nooit
B
Alleen op een eenrichtingsfietspad.
C
Als de weg breed genoeg is.
D
Alleen als er geen ander verkeer is.

Slide 53 - Quizvraag

Welke afspraak geldt als je fietst in een groep?
A
Rem niet plotseling, waarschuw altijd even.
B
Fiets altijd met z'n tweeën naast elkaar. Nooit alleen.
C
Haal de fietser voor je in als je sneller wilt fietsen.
D
Fiets snel achter je voorganger aan als deze oversteekt.

Slide 54 - Quizvraag

Wie heeft er voorrang?

Slide 55 - Tekstslide


Slide 56 - Open vraag


Slide 57 - Open vraag

Slide 58 - Tekstslide

Hand uitsteken hoe doe je dat?

Slide 59 - Woordweb

Slide 60 - Tekstslide