11/6, Grammatica en Formuleren H3

woensdag 11 juni 2025
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

woensdag 11 juni 2025

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- lezen

- huiswerk bespreken

- herhalen onderdelen VT4 (woensdag 18 juni)
leerdoelen:

- Je kent de begrippen voor VT4;

- Je kunt de begrippen toepassen bij het ontleden.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link


zinsontleden:

- samentrekking
- verwijzen
- (in)congruentie

woordsoortbenoemen:

- onbepaald vnw
- tussenwerpsel
- lastig te benoemen
- wederkerend/wederkerig vnw
VT4

Slide 4 - Tekstslide

Samentrekking
- Als er in een samengestelde zin twee hoofdzinnen gebruikt zijn, mag je in het tweede gedeelte herhalingen weghalen. Er zijn drie voorwaarden: het weggelaten gedeelte moet
- hetzelfde getal zijn (enkelvoud/meervoud)
- dezelfde grammaticale functie hebben (ow, lv, mv)
- dezelfde betekenis hebben

Slide 5 - Tekstslide

Hij hield van haar en (hield) haar handen vast.
(hield):
A
Mag weg
B
Mag niet weg: ander getal
C
Mag niet weg: andere betekenis
D
Mag niet weg: andere functie

Slide 6 - Quizvraag

De docent nam afscheid en (de docent) bedankte al zijn collega's voor de jarenlange samenwerking.

(de docent):
A
Mag weg
B
Mag niet weg: ander getal
C
Mag niet weg: andere betekenis
D
Mag niet weg: andere functie

Slide 7 - Quizvraag

Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere: 
iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).  
 
Een onbepaald voornaamwoord verwijst dus naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. 

Slide 8 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord: 
de verschillen met andere voornaamwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Niemand vertelt mij iets!

Het onbepaald voornaamwoord is...
De onbepaalde voornaamwoorden zijn..
A
Niemand en mij
B
Mij en iets
C
iets
D
Niemand en iets

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van de onbepaalde voornaamwoorden?
A
deze, dit, die, dat
B
iets, niets, iemand, alles
C
die, dat, wat, wie
D
wie, wat, welke, wat voor (een)

Slide 12 - Quizvraag

Verwijzen
- Als je in zinnen gaat verwijzen moet je dat goed doen. Je let op:

- het geslacht van het woord waarnaar je verwijst
- het getal van het woord waarnaar je verwijst
- andere zaken: 
* Zijn het personen of dingen/dieren
* Wanneer gebruikt je het verwijswoord wat ook alweer? 
* Wat is het verschil tussen hen en hun?

Slide 13 - Tekstslide

De apotheek vroeg .......... medewerkers om meer te werken tijdens de drukke vakantieweken.
A
haar
B
zijn
C
hun

Slide 14 - Quizvraag

Het jongetje ........... daar loopt zou zo jouw broertje kunnen zijn.
A
die
B
dat
C
wat
D
wie

Slide 15 - Quizvraag

De mensen .......... ze had vertrouwd, hadden haar één voor één laten vallen.
A
waarop
B
op wie

Slide 16 - Quizvraag

(In)congruentie
- Hij heeft, wij hebben --> zo hoort het

- Zinnen zijn incongruent als het getal van het onderwerp niet gelijk is aan het getal van de persoonsvorm

- Incongruentie opsporen: zoek het onderwerp en zoek de persoonsvorm en check of ze hetzelfde getal hebben.

Slide 17 - Tekstslide

Een aantal bezoekers van het pretpark vonden de wachtrijen veel te lang.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 18 - Quizvraag

Politiechef Jan en zijn collega's heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de misdaad.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 19 - Quizvraag

Nu
oefenen

werkblad wordt uitgedeeld

klaar en tijd over? 
cursus 6, paragraaf 5, opdracht 3+4

Slide 20 - Tekstslide