Paragraaf 7.1 - Licht en schaduw

              
7.1 - LICHT EN SCHADUW
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

              
7.1 - LICHT EN SCHADUW

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Leerdoelen van paragraaf 7.1
  • Je kunt voorbeelden geven van natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen. 
  • Je kunt schematisch de lichtstralen tekenen van een brandende lamp. 
  • Je kunt uitleggen hoe je voorwerpen om je heen kunt zien die zelf geen licht geven. 
  • Je kunt de schaduw van een voorwerp schematisch tekenen. 
  • Je kunt uitleggen welke schaduwbeelden ontstaan als een voorwerp verlicht wordt door één lamp of door twee lampen.

Slide 3 - Tekstslide

Introductie
In het donker zie je bijna niets. Alleen als er licht van een voorwerp op je ogen valt, kun je dat voorwerp zien. De meeste voorwerpen geven zelf geen licht, daardoor kun je ze in het donker vaak niet goed zien.

Slide 4 - Tekstslide

Lichtbronnen
Een voorwerp dat zelf licht geeft, noem je een lichtbron. De zon en de sterren zijn natuurlijke lichtbronnen. Kaarsen, lampen en tl-buizen zijn kunstmatige lichtbronnen. Kunstmatige lichtbronnen zijn door de mens gemaakt.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden van kunstmatige lichtbronnen.

Slide 6 - Tekstslide

Er zijn natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen. 
Selecteer de juiste lichtbron in de tweede kolom. 

spaarlamp
bliksem
kaars
maan
zaklamp
zon
kunstmatige lichtbron
kunstmatige lichtbron
kunstmatige lichtbron
natuurlijke lichtbron
natuurlijke lichtbron
natuurlijke lichtbron

Slide 7 - Sleepvraag

Er zijn natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen. 
Selecteer de juiste lichtbron in de tweede kolom. 

A
B
C
D
kunstmatige lichtbron
kunstmatige lichtbron
geen lichtbron
natuurlijke lichtbron

Slide 8 - Sleepvraag

Er zijn natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen. 
Selecteer de juiste lichtbron in de tweede kolom. 

planeet
ogen van een kat
bosbrand
ster
straatlantaarn
televisie
kunstmatige lichtbron
kunstmatige lichtbron
kunstmatige lichtbron
kunstmatigelichtbron
natuurlijke lichtbron
natuurlijke lichtbron

Slide 9 - Sleepvraag

De zon is een ..
A
Kunstmatig lichtbron
B
Lichtbron
C
Diffuus terruggekaats
D
Schaduw

Slide 10 - Quizvraag

Een voorbeeld van een kunstmatige lichtbron is
A
Kaars
B
Maan
C
Zon
D
Sterren

Slide 11 - Quizvraag

Lichtstralen
Als een lamp brandt, straalt hij licht uit. Het licht beweegt alle kanten op en gaat van de lamp af. Dat kun je aangeven door lichtstralen te tekenen 

Slide 12 - Tekstslide

Je ziet de lamp als een deel van het licht in je ogen valt.

Slide 13 - Tekstslide

Hoe lichtstralen bewegen
Die lichtstralen zijn recht, want licht beweegt langs rechte lijnen. Je ziet de lamp als een deel van dit licht in je ogen valt. 
 
Hoe verder je bij de lamp vandaan gaat, des te zwakker wordt het licht. Dat zie je ook aan de lichtstralen: die bewegen steeds verder uit elkaar.

Slide 14 - Tekstslide

Lichtstralen zijn niet zichtbaar. In tekeningen willen natuurkundigen toch lichtstralen weergeven. Vul de juiste woorden in.
Lichtstralen teken je altijd als A...……………..lijnen.
Een pijlpunt teken je B …………………….van de lijn.

Slide 15 - Open vraag

Voorwerpen die zelf geen licht geven
De meeste dingen om je heen geven zelf geen licht. Je kunt ze alleen zien wanneer ze verlicht worden. Het licht dat op het voorwerp valt, wordt dan in alle richtingen teruggekaatst. In de natuurkunde zeg je dan dat het licht diffuus teruggekaatst wordt. Je ziet het voorwerp als een deel van dit teruggekaatste licht in je ogen valt.

Slide 16 - Tekstslide

Kies het goede woord.
Hoe groter de afstand tot de lichtbron,
des te …………..is het licht.

Slide 17 - Open vraag

Kies het goede woord.
Hoe kleiner de afstand tot de lichtbron,
des te...…………….is het licht.

Slide 18 - Open vraag

Het licht dat op een voorwerp valt, wordt in alle richtingen teruggekaatst. Je ziet het voorwerp wanneer een deel van dit teruggekaatste licht in je ogen terechtkomt.
Hoe noem je deze terugkaatsing?
Deze terugkaatsing noem je...……………………………...

Slide 19 - Open vraag

Van wat voor type weerkaatsing is dit een voorbeeld?
A
Diffuus
B
Spiegel

Slide 20 - Quizvraag

Je ziet de voetbal als een deel van het teruggekaatste licht in je ogen valt.

Slide 21 - Tekstslide

Een bal is geen lichtbron. Toch zie je de bal.
Kruis de juiste bewering aan.
A
Ieder voorwerp zend een klein beetje licht uit. Een deel van dit licht komt in je ogen terecht.
B
Het licht dat op de bal valt, wordt in alle richtingen teruggekaatst. Een deel van dit licht komt in je ogen terecht.
C
Je ogen zenden licht uit. Een deel ervan komt op de bal terecht. en wordt in alle richtingen teruggekaatst. Een deel van dit licht komt in je ogen terecht.

Slide 22 - Quizvraag

Een voorwerp dat zelf geen licht geeft, kaatst licht diffuus terug.
Wat is de betekenis van 'diffuse terugkaatsing'?
A
terugkaatsing in alle richtingen
B
terugkaatsing in één richting

Slide 23 - Quizvraag

De maan
De maan geeft zelf geen licht. Je kunt de maan zien doordat die het licht van de zon terugkaatst. Wanneer de verlichte kant van de maan naar je toegekeerd is, zie je een volle maan. Maar als de donkere kant van de maan naar je toegekeerd is, zie je niets.

Slide 24 - Tekstslide

Schaduwbeelden maken
Als een voorwerp het licht van de lichtbron tegenhoudt, ontstaat er een schaduw. Dat is een gebied waar het licht niet rechtstreeks kan komen 
 

Schaduw ontstaat als licht wordt tegengehouden.

Slide 25 - Tekstslide

Omdat licht langs rechte lijnen beweegt, kun je op een eenvoudige manier de schaduw van een voorwerp tekenen.   

1 Teken de lichtstralen die net niet door het voorwerp tegengehouden worden (de ‘randstralen’).   

2 Kleur het gebied achter het voorwerp dat tussen de twee randstralen in ligt. Dit is het gebied waar het licht niet rechtstreeks kan komen: het schaduwgebied.
Zo teken je de schaduw van een voorwerp.

Slide 26 - Tekstslide

Kernschaduw en halfschaduw
Als een voorwerp door één klein lampje wordt verlicht, krijg je een duidelijk schaduwbeeld. De overgang van licht naar donker is scherp. Als een voorwerp door twee lampjes wordt verlicht, ontstaan er twee schaduwbeelden. 
 

De schaduw van een hand die door twee lampjes wordt verlicht.

Slide 27 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding.
Wat is in deze afbeelding met rode pijlen getekend?
A
de buitenste lichtstralen die een lamp uitzendt
B
de eerste lichtstralen die worden tegengehouden door de auto
C
de lichtstralen die net niet worden tegengehouden door de auto
D
het gebied

Slide 28 - Quizvraag

Als een kamerplant voor een lamp staat, dan ontstaat achter de plant een schaduw op de muur.Vul de juiste woorden in.
Als je de lamp dichter naar de plant beweegt,
dan wordt de schaduw A...………….
Als je de plant verder van de lamp beweegt, dan wordt de schaduw B...…………….
.

Slide 29 - Open vraag

Bekijk de afbeelding.
Hoe noem je de lichtstralen die als rode pijlen zijn getekend?
Deze lichtstralen noem je de...………………….

Slide 30 - Open vraag

Als een kamerplant voor een lamp staat, dan ontstaat achter de plant een schaduw op de muur. Vul de juiste woorden in.
Als je de lamp verder van de plant beweegt, dan wordt de schaduw A...…………...
Als je de plant dichter naar de lamp beweegt, dan wordt de schaduw B...…………

Slide 31 - Open vraag

Op de plaats waar die beelden over elkaar heen vallen, is de schaduw het donkerst. Dit noem je de kernschaduw. Het licht van de twee lampjes kan hier niet komen.  
Links en rechts van de kernschaduw zie je een lichtere halfschaduw. Hier kan het licht van het ene lampje wel komen, maar van het andere lampje niet. 
Zo ontstaan kernschaduw en halfschaduw.

Slide 32 - Tekstslide

Een tafel wordt verlicht door twee hanglampen. Als je je hand boven de tafel houdt, zie je verschillende schaduwen.
Hoe noem je de donkere schaduw in het midden?
Dit noem je de ............….........schaduw.

Slide 33 - Open vraag

Je moet een werkblad verlichten waarop allerlei soorten gereedschap gebruikt worden.
Welke verlichting is daarvoor het meest geschikt?
A
één leeslamp
B
twee leeslampen naast elkaar
C
één natriumlamp
D
een TL-buis

Slide 34 - Quizvraag

Een tafel wordt verlicht door twee hanglampen. Als je je hand boven de tafel houdt, zie je verschillende schaduwen.
Hoe noem je de twee lichtere schaduwen aan weerszijden?
Deze noem je de ........................schaduw.

Slide 35 - Open vraag

Je moet een werkblad verlichten waarop allerlei soorten gereedschap gebruikt worden.
Waarom is één leeslamp hiervoor minder geschikt?
A
één leeslamp geeft te weinig licht om het werkblad te verlichten
B
één leeslamp geeft een te scherpe overgang tussen licht en schaduw
C
één leeslamp geeft een te storende halfschaduw

Slide 36 - Quizvraag

Halfschaduw
Kernschaduw

Slide 37 - Tekstslide

In de figuur zie je dat een langwerpige lichtbron op een tafel schijnt. Er ontstaan twee soorten schaduw.
Vul de juiste woorden in.
In de figuur is het donkerroze gedeelte de. A ..………………..
Het lichtroze gedeelte in de figuur is de B...……………………….


Slide 38 - Open vraag

Opdrachten maken
Wat: lees paragraaf 7.1 en maak de online opdrachten 
Hoe: helemaal stil! muziek mag in! 
Hulp: Geen 
Tijd:  ???? minuten lang 
Huiswerk: opgave 1 tm 16van paragraaf 7.1 
Klaar?: ga bezig met een ander vak! 

Slide 39 - Tekstslide

Klopt de schaduw?
A
ja
B
nee

Slide 40 - Quizvraag

Klopt de schaduw?
A
ja
B
nee

Slide 41 - Quizvraag

Klopt de schaduw?
A
ja
B
nee

Slide 42 - Quizvraag