Spelling (H1 & H2)

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag

- Herhalingsvragen spelling

- Oefenen, oefenen, oefenen, oefenen, oefenen, ...................



>>>>>> Donderdag 22-11, Proefwerk spelling H1 + H2 <<<<<<

In Magister zet ik een lijst met wat je moet kennen en kunnen!

Slide 2 - Tekstslide

Wat doe je om de stam van een werkwoord te vinden?

Slide 3 - Open vraag

Wat is de stam van missen?
A
mis
B
miss

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een sterk en een zwak werkwoord?

Slide 5 - Open vraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(liggen-vd) Steven heeft gisteren de heel dag op de bank ...
A
ligt
B
lag
C
geliggen
D
gelegen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(bereiden-vt) Laatst ... ik een gerecht uit een recent gekocht kookboek.
A
bereidde
B
bereide
C
bereidt
D
bereid

Slide 7 - Quizvraag

OEFENEN, OEFENEN, OEFENEN, ....



Pak een laptop en ga naar de digitale leeromgeving. Je kunt gaan oefenen met spelling H1. Je kunt werken aan alle opdrachten, test jezelf of versterk jezelf!


Let op! Je hebt oortjes nodig om 'Test Jezelf' te kunnen maken.

Slide 8 - Tekstslide

Vind je een computerles prettig werken?

Ja = duimpje omhoog
Nee = duimpje naar beneden

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Vandaag

- Herhalingsvragen (spelling + dicteewoorden)

- Theorie 'Meervoud op - iën, -ieën, -eën'

- OEFENEN OEFENEN OEFENEN


- Lezen?

Slide 11 - Tekstslide

H1. Hoe spel je het woord?
A
de sjocoladebol
B
de chokoladebol
C
de sjokoladebol
D
de chocoladebol

Slide 12 - Quizvraag

H1. Hoe spel je het woord?
A
de resjerscheur
B
de rechercheur
C
de rechersjeur
D
de resjersjeur

Slide 13 - Quizvraag

H1. Wat is de stam van het woord joggen?
A
jog
B
jogg

Slide 14 - Quizvraag

H1. Wat is de ik-vorm van het woord joggen?
A
jog
B
jogg

Slide 15 - Quizvraag

H1. Is fladderen een sterk of zwak werkwoord?
A
sterk
B
zwak

Slide 16 - Quizvraag

(cirkelen -vt) De drone ... de hele tijd boven onze tuin.
A
cirkelt
B
cirkeldt
C
cirkelte
D
cirkelde

Slide 17 - Quizvraag

H2. Hoe spel je het woord?
A
menuutje
B
menu'tje
C
menuu'tje
D
menutje

Slide 18 - Quizvraag

H2. Hoe spel je het woord?
A
foto'tje
B
fotoo'tje
C
fotootje
D
fototje

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

Wat is het meervoud van slee?
A
sleen
B
sleën
C
sleeën

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Wat is het meervoud van idee?
A
ideen
B
ideën
C
ideeen
D
ideeën

Slide 23 - Quizvraag

Waar ligt de klemtoon bij het woord olie?
A
Olie
B
oLIE

Slide 24 - Quizvraag

Het ligt op de 'O' bij olie. Wat is dan het meervoud van olie?
A
olien
B
oliën
C
olieën
D
olien

Slide 25 - Quizvraag

Wat doe je om te weten te komen of je het meervoud met -iën schrijft of met -ieën?

Slide 26 - Open vraag

Even oefenen..

H2.5 Spelling

m: opdracht 2, 3, 7 en 8

timer
10:00

Slide 27 - Tekstslide