Leerpad 2 'Het Nederlandse landschap'

Leerpad 2 - Het Nederlandse landschap 

PV2VMW Vakoverzicht Mens en wereld
'Een koffer vol Nederland'
Pabo Hogeschool Leiden, 
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens en wereldHBOStudiejaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leerpad 2 - Het Nederlandse landschap 

PV2VMW Vakoverzicht Mens en wereld
'Een koffer vol Nederland'
Pabo Hogeschool Leiden, 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud leerpad

  • opening: Homo Sapiens
  • leerdoelen
  • soorten landschappen in Nederland
  • werkvorm mysterie
  • natuur- versus cultuurlandschap
  • beeldvormers en formuleren lesdoelen



Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende menssoorten en evolutie
  • 6 miljoen jaar geleden: oermoeder van aapachtigen en mensachtigen
  • 2,5 miljoen jaar geleden in Oost Afrika: ‘Genus Homo’
  • begin van geslacht ‘Homo’ (=mens)
  • mensapen leefden naast alle andere dieren een onopvallend bestaan
  • evolueerden zich tot verschillende soorten mensachtigen: Homo …

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerken mensachtigen
  • grotere hersenen
  • rechtop lopen / fijne motoriek: hand en vingers
  • smaller geboortekanaal / baby’s eerder geboren (lang zorg nodig)
  • paar miljoen jaren geleefd als jager-verzamelaar
  • middenpositie in de voedselketen
  • zelf ook bejaagd door grote roofdieren
  • gebruik maken van vuur -> bos wegbranden; koken
  • laatste 100.000 jaar doorgedrongen tot top van de voedselketen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- 100.000 jaar geleden liepen meerdere mensachtigen op de aarde rond
-  Homo Sapiens blijft uiteindelijk over als enige mensachtige

- dat wij nu als enige mensenachtige over zijn, is eigenlijk heel bijzonder

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cognitieve revolutie
70.000 jaar geleden: Homo Sapiens ontwikkelt taal
  • informatie delen / praten over sociale verbanden ('roddelen') => versterken onderlinge relaties
  • elkaar verhalen (mythen) vertellen
  • samenwerking mogelijk tussen tussen grote aantallen vreemden (±150 individuen)
  • snelle innovatie m.b.t. sociale gedragingen
  • MAAKT ONS MENSEN SUCCESVOL !!!



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Agrarische Revolutie
Tussen 12.000 en 5000 jaar geleden:


  • overstap van jager-verzamelaar naar boer
  • de mens gaat zijn leefomgeving veranderen
  • het landschap verandert ingrijpend door toedoen van de mens 



Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De mens is vanaf de agrarische revolutie invloed gaan uitoefenen op zijn natuurlijke omgeving. Welke invloed? Noem enkele voorbeelden.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Je kunt aan het einde van deze thuisles …......

  • de 7 basislandschappen in Nederland: 
  1. verklaren vanuit ontstaansgeschiedenis;
  2. lokaliseren;
  3. de kenmerken van de landschappen omschrijven.

  • kinderen geografisch leren redeneren via een mysterie;
  • Nederland de klas inhalen via beeldvormers.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke landschappen
ken jij?

Slide 10 - Woordweb

inventarisatie kennis landschappen

https://www.canonvanhetnederlandselandschap.nl/landschapsbeelden/

Indeling van de landschappen in Nederland 
Hoog Nederland
  • heuvellandschap (met o.a. lösslandschap)
  • zandlandschap
  • hoogveenlandschap

Laag Nederland
  • laagveenlandschap
  • zeekleilandschap
  • rivierkleilandschap
  • duinlandschap 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zandlandschap 
Het noordelijk zandgebied is een vrij laag, glooiend gebied met op enkele plekken heuvels.
Het Midden-Nederlands zandgebied heeft meer reliëf agv de stuwwallen in de voorlaatste ijstijd (Saalien) opgestuwd. 

Het zuidelijk zandgebied heeft reliëfverschillen waar rivieren zich hebben uitgesneden. Soms wordt doorsneden door kleine rivierdalletjes.



Slide 12 - Tekstslide

De drie zandlandschappen hebben ieder een karakteristiek uiterlijk, maar ze hebben ook overeenkomstige landschapselementen.

 
Uiterlijk van de drie zandlandschapstypen

Het noordelijk zandgebied is een vrij laag, glooiend gebied met op enkele plekken heuvels, zoals de Hondsrug in Drenthe, de omgeving van Steenwijk in Noord-Overijssel, Gaasterland in Friesland en Wieringen en Texel in Noord-Holland. Het gebied is gevormd tijdens verschillende ijstijden. 
Het is het enige deel van ons land dat twee keer door Scandinavisch landijs bedekt is geweest, namelijk tijdens het Elsterien (rond 425.000 jaar geleden) en tijdens het Saalien (rond 200.000 jaar geleden). Ook de laatste ijstijd, waarin gletsjers Nederland niet bereikten maar wel dicht in de buurt kwamen, heeft een grote invloed op het noordelijk zandlandschap gehad. In gebieden waar keileem aan het oppervlak ligt is de afwatering vaak beperkt, waardoor hoogveenmoerassen voorkomen. Een voorbeeld is het Fochtelooërveen in Drenthe.
Spee
midden Nederlands zandgebied.
Het Midden-Nederlands zandgebied is voor Nederlandse begrippen behoorlijk rijk aan reliëf. Hier liggen de stuwwallen van het Gooi, de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, het Rijk van Nijmegen, het Montferland en de Overijsselse Heuvelrug. Deze stuwwallen werden in de voorlaatste ijstijd (Saalien) opgestuwd. 

Tussen de stuwwallen liggen vlakkere gebieden met dekzand aan het oppervlak. Dit dekzand werd tijden een zeer koude fase van de laatste ijstijd (Weichselien) door poolwinden aangevoerd vanaf de Noordzeebodem. Dekzandgebieden die niet zijn geëgaliseerd hebben het uiterlijk van een lichtglooiende deken. Daartussen komen langgerekte vrij lage dekzandruggen voor.

zuidelijk zandgebied.
Het zuidelijk zandgebied is, op een enkele uitzondering na, vlak tot lichtglooiend. Alleen in het Maasdal, waar rivierterrassen liggen, en in het gebied rond Bergen op Zoom, waar de Schelde zich diep in het Brabants Zandplateau heeft ingesneden, is er sprake van grotere reliëfverschillen. Ook komen er lokaal stuifzandgebieden met duincomplexen voor. De Loonse en Drunense Duinen bij Waalwijk in Noord-Brabant zijn het bekendste voorbeeld van zo'n stuifzandgebied. Het zuidelijk zandgebied wordt doorsneden door kleine rivierdalletjes. Op verschillende plekken waar stagnatie van waterafvoer optrad, bijvoorbeeld als gevolg van bodemvorming of door de aanwezigheid van een kleilaag in de ondergrond, vormden zich hoogveenmoerassen.
Ontstaan zand- en lösslandschap

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heuvellandschap 
  • Varieert van 60 tot 321 meter boven NAP. 
  • Het hoogste punt, Vaalserberg, 
  • Lange complexe ontstaansgeschiedenis 
  • Lössdek gevormd tijdens de  ijstijden

Slide 14 - Tekstslide

Lössdek - Tijdens ijstijden kon de Noordzee veranderen in een poolwoestijn. De bodem daarvan werd uitgeblazen. De kleideeltjes uit die bodems werden met polaire winden naar het zuiden getransporteerd. In Limburg werden ze afgezet in de vorm van een lössdeken. Deze zeer karakteristieke geelbruine klei bedekt grote delen van het heuvelland. De dikte van het dek varieert van enkele decimeters tot twintig meter. Löss is slecht waterdoorlatend en zorgt voor drassige omstandigheden op de plateaus tijdens nat weer. Het is wel heel vruchtbaar.
Veengebieden
  • Veel veengebieden zijn ontgonnen.
  • Van oudsher nat zijn, vind je er veel weiden en vaak dichte netwerken van sloten, die voor een goede afwatering moeten zorgen. 
  • Veengebieden op de hogere zandgronden zijn vaak kaal, gras en heide en berken. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil hoog- en laagveen 
- laagveen wordt onder de waterspiegel gevormd
- hoogveen wordt boven de waterspiegel gevormd

Slide 16 - Tekstslide


Laagveen wordt onder de grondwaterspiegel gevormd. In Nederland is de vorming van laagveen begonnen tijdens het Atlanticum (een periode in het Holoceen, zo'n 8000 tot 5000 jaar geleden). De zeespiegel steeg en daardoor steeg de grondwaterstand mee. Langs de kust ontstonden lagunes, in het binnenland meren. Later verzoetten de lagunes door de stagnatie van de aanvoer van zout water en er trad verlanding op. Geleidelijk groeiden de lagunes en meren dicht met riet en andere moerasplanten. Het dode plantenmateriaal dat in het water viel verteerde niet, omdat zuurstof en bacteriën, die planten afbreken tot humus, ontbraken. Er zijn zo, in de loop van de duizenden jaren, veenpakketten ontstaan van vele meters dik.

 Hoogveen is veen dat gevormd is boven de regionale grondwaterstand. Het kan op twee manieren ontstaan. Een manier is die waarbij hoogveen wordt gevormd in gebieden met een slechte afwatering. In Groningen en Drenthe ligt het beekdal het Hunzedal. In het Saalien (ongeveer 150.000 jaar geleden), toen het landijs dat over Noord-Nederland lag begon te smelten, zijn hier smeltwaterafzettingen blijven liggen. Deze smeltwaterafzettingen, bestaande uit (onder andere) klei, laten slecht water door. Op deze afzetting ligt een laag dekzand uit het Weichselien. Regenwater kon wel door de zandlaag zakken, maar bleef op de smeltwaterafzetting liggen. Op andere plaatsen in Nederland, zoals de Peel op de grens van Noord-Brabant en Limburg, kon een kleilaag of een ijzerrijke laag in de ondergrond voor hetzelfde effect zorgen.
Zeekleilandschap
  • vlak en open
  • grootschalige landbouw 
  • erg voedselrijk, houdt lang water vast en levert grote opbrengsten per hectare.

Slide 17 - Tekstslide

De vorming van het Nederlandse zeekleilandschap begon in het vroege Holoceen, vanaf zo'n tienduizend jaar geleden. In die tijd steeg de zeespiegel door het smelten van de landijskappen. De Noordzee liep vol en bereikte ons huidige grondgebied.

Het oude Nederlandse zeekleilandschap is te vinden in grote delen van het laagland van Noord- en West-Nederland. Het zeekleilandschap begint achter de duinen en de zeedijken en loopt tientallen kilometers landinwaarts. Dit landschap kan worden onderverdeeld in het noordelijk zeekleigebied (Noord-Holland, Friesland en Groningen) en het zuidwestelijk zeekleigebied (Zuid-Holland en Zeeland). De open zeegaten in Zeeland (Oosterschelde en Westerschelde) en de Waddenzee kunnen worden gezien als 'levend zeekleigebied'. Hier is de dynamiek van de zee nog volop aanwezig en vinden processen die leiden tot de afzetting van zeeklei nog dagelijks plaats.
Duinlandschap
Jonge duinen 
  • sinds de middeleeuwen
  • zijn nog steeds in ontwikkeling

oude duinen
  • langgerekte zandruggen van 
  • liggen verder landwaarts van de jonge duinen (soms meerdere kilometers) 
  • lange en rijke bewoningsgeschiedenis.

Slide 18 - Tekstslide

Duinen liggen aan zee. De meeste tenminste. Veel verder landinwaarts liggen ook duinen, de zogenaamde rivierduinen. 

Hun vorm en ontstaanswijze verschilt niet veel. Zowel zee- als rivierduinen bestaan uit zand dat door de wind is opgeblazen tot heuvels. Zeeduinen zijn echter veel omvangrijker dan rivierduinen. 

Langs de hele kust, van het oostelijkste Nederlandse Waddeneiland Rottumeroog tot de grens met België in Zeeuws-Vlaanderen, is een vrijwel onafgebroken gordel van duinen te vinden. 

Duinen zijn weliswaar het meest opvallende element in het duinlandschap, maar ze zijn slechts een van de onderdelen. Ook het strand en buitengaatse zandplaten kunnen we tot het duinlandschap rekenen en dat is helemaal niet gek, want het zand dat de duinen vormt komt daarvandaan
Rivierkleilandschap 
  • Stroomgebieden van de Maas en de Rijn. 
  • Naar het westen gaat het rivierengebied over in de kustzone.
  • Afvoerputje van Europa

Slide 19 - Tekstslide

Oeverwallen - Oeverwallen zijn langgerekte gebieden evenwijdig aan de rivierlopen. Ze zijn doorgaans tientallen tot honderden meters breed en steken iets boven het achterliggende land uit. Op de oeverwallen liggen de rivierdijken, de uiterwaarden en veelal oude dorpjes. Door hun lange bewoningsgeschiedenis, hun relatieve hoogte en de zandige samenstelling van de ondergrond zijn oeverwallen relatief afwisselende landschappen met onder meer akkers en boomgaarden. Overigens zijn er ook geïsoleerde oeverwallen in de achterliggende laagtes te vinden. Zij zijn getuigen van vroegere rivierlopen.

 
Kommen - Kommen zijn de laagtes achter de oeverwallen. Veelal zijn het vlakke stukken land die drassig zijn omdat ze laag liggen. Ze hebben een kleiige bodem. Vandaag de dag vind je er vooral weilanden en op verschillende plaatsen ook moerasbossen. In de kommen zijn nauwelijks dorpen en steden gebouwd.

Rivierduinen - Tegenwoordig vindt er maar zeer beperkt duinvorming plaats langs de grote rivieren, het twee meter hoge duin in de Millingerwaard bij Nijmegen daargelaten. In het verleden, toen de rivieren veel wilder waren en stroombeddingen regelmatig droog kwamen te liggen, werden er grote hoeveelheden zand uitgeblazen. Deze hebben duincomplexen aan de rand van de rivieren gevormd. Zo vinden we oude rivierduincomplexen op de oostelijke oever van de Maas in Noord-Limburg en rond Wijchen bij Nijmegen. Sommige van de duinen konden tot meer dan tien meter hoog worden. Toppen van rivierduinen (donken) zijn nog te vinden als lage heuveltjes in de komgebieden.

Dijken - Sinds de veertiende eeuw heeft de mens door de aanleg van dijken het huidige rivierenland helemaal naar zijn hand gezet. Dijken liggen vooral langs de rivieren, meestal midden op een oeverwal. Tussen de dijk en de rivierloop vinden we de uiterwaarden. In de kommen vinden we lagere dijken, die zijn aangelegd om de waterhuishouding te regelen. In het verleden waren dijken nog niet zo hoog en sterk als nu en kwamen er veelvuldig dijkdoorbraken voor. Deze hebben in het land zeer kenmerkende kolkgaten nagelaten. Kolkgaten zijn meertjes op een plaats waar water door een dijk heen stroomde en de bodem uitsleet.
Uiterwaarden - De gebieden tussen de rivierloop en de dijk noemen we uiterwaard. Uiterwaarden lopen meestal onder tijdens zeer hoog water. Het is een vrij afwisselend landschap met oude stroomruggen en geulen, maar ook met oude steenfabrieken, weilanden en 'nieuwe natuur'. Met name ooibossen, waarin populieren domineren, vinden we in de uiterwaarden. Voor deze bossen is periodieke overstroming geen enkel probleem.
Grindgaten - Grote littekens zijn het, de diepe, onnatuurlijke gevormde plassen. De grindgaten zijn de overblijfselen van grind- en zandwinning in het rivierengebied. Vandaag de dag zijn ze vooral in gebruik bij watersporters. Op sommige plekken, bijvoorbeeld bij Maasdriel, ziet het landschap er van boven uit als een gatenkaas.
Rivierlandschap
Er stromen grote rivieren door Nederland.
Langs die rivieren is het rivierlandschap

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mysterie: Waarom werd Lucas met een politieboot 
naar school gebracht?

Slide 21 - Tekstslide

Mijn neefje Lucas woont in de buurt van Nijmegen (Ooij) en is een keer met de politieboot naar school gegaan! Ik ben benieuwd of jullie erachter kunnen komen wat er precies gebeurd is op de dag dat hij met de boot naar school ging. Atlas en strookjes met aanwijzingen gebruiken. Groepjes van drie. Probeer zelf op te lossen
Los het mysterie op! 
Hier zijn enkele aanwijzingen 

  • Het huis waar Lucas woont is gebouwd op een hoge heuvel.​
  • Tussen het huis van Lucas en het dorp ligt een dijk.​
  • De ouders van Lucas hebben een manege. De paarden staan in de zomer in het weiland naast hun huis. ​
  • Lucas wordt van huis opgehaald met een motorboot met twee politieagenten.​
  • De stallen van de paarden staan niet bij het huis, maar in het dorp.​
  • De school van Lucas staat vlakbij de paardenstallen.​
  • Vanuit zijn slaapkamer kan Lucas een lage dijk met daarachter de rivier zien liggen.​
  • Vanuit de keuken kun je de hoge dijk zien liggen.​
  • Eind februari begint de sneeuw in Duitsland en in de Alpen te smelten. ​









Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Teken de rivier, de lage dijk, de hoge dijk, het dorp, de stallen, de school en het huis van Lucas.
Upload de foto van jouw tekening

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mysterie
Waarom zou je een mysterie inzetten in de les? 
 
  • aanleren geografische werkwijzen, geografisch denken/besef
  • zeer motiverend voor leerlingen
  • je ontdekt hoe leerlingen denken
  • expliciete aandacht voor metacognitie

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf een mysterie ontwerpen 
  • Start met een prikkelende vraag (zoek naar een geografisch oorzaak-gevolg)
  • Zorg dat leerlingen zich hierover verwonderen of nieuwsgierig worden
  • Indien mogelijk vanuit een persoonlijke, concrete situatie (verhaal)
  • Bedenk hoe die tips verkregen/verdiend kunnen worden
  • Maak het voor duo’s-trio’s: samen denken en overleggen versterkt het redeneren
  • Laat kinderen hun gevonden oplossing uitleggen
  • Bespreek de inhoud na als samenvatting/lesafsluiting

Voorbeelden: zie Its
Op Its tref je een aantal losse voorbeelden van uitgewerkte mysteries. In de reader wordt het mysterie ook uitgelegd en vind je in de bijlage ook een mysterie

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mysterie: Nederlands rivierlandschap;
de bodem bestaat uit rivierklei
Waarom zien we daar met name grasland?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij hoogwater overstroomt de uiterwaard.
Steenfabriek: van rivierklei worden bakstenen gebakken.
Kribben zorgen ervoor dat de oevers van de rivier niet uitschuren.
Zomerdijk
Winterdijk

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie of wat bepaalt het landschap?

Slide 30 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Geofactoren

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe is de verdeling van landgebruik in Nederland?
grasland 
akkers 
bos
overig 

38%


24%


12%

13%


13%

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Hoog en laag Nederland 

Welk rijtje past het beste bij Hoog Nederland?
A
stuwwallen – terpen – polders – bossen
B
terpen – dijken – heide – polders
C
heide – bossen – dijken – gemaal
D
zwerfstenen – bossen – stuwwallen – heide

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Dit is niet door mensen gemaakt:
A
terpen
B
dijken
C
dammen
D
duinen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welk landschap zie je op de foto?
A
lösslandschap
B
laagveenlandschap
C
hoogveenlandschap
D
rivierkleilandschap

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Bekijk de legenda van het plaatje.
A
A= zeeklei, B= rivierklei, C= veen, D= zand
B
A= zeeklei, B= veen, C= rivierklei, D= zand
C
A= veen, B= rivierklei, C= zeeklei , D= zand
D
A= zand, B= rivierklei, C= veen, D= zeeklei

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe haal je Nederland de klas in en ondersteun je het proces van geografisch verklaren/redeneren?
Beeldvormers
Waar letten jullie op bij het kiezen van beeldvormers?

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Informatiewaarde: Typerend en exemplarisch
Een goed (voor)beeld van het geografisch verschijnsel dat je wilt verklaren
Gebruik geen encyclopedische foto’s zoals bv Eiffeltoren. 
Die is uniek en dus geen verklaring van hoe Parijs eruit ziet als stad. Zulke foto’s zijn juist wel weer goed voor effectieve topo.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Actueel…

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Referentiepunten
Wat is dit?
Hoe breed is het?

Hoe hoog is deze ijsberg? Hoe breed?

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Identificeren belevingswereld
Leeftijdsgenoten/rolmodellen en bv. dieren

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kortom, criteria voor een goede beeldvormer:
  1. informatiewaarde: typerend – exemplarisch
  2. actueel
  3. referentiepunten
  4. identificatiewaarde/belevingswereld

Geldt ook voor film, voorwerpen en teksten 
(voor zover van toepassing)

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Specifieke lesdoelen op leerkrachtniveau
(zie ook lesson up slb over stage 4)

Voorbeeld:
- de kinderen weten welke landschappen Nederland heeft.
- de kinderen kunnen kenmerken benoemen van het Nederlandse landschap. 

                                Welke vind jij de beste? Waarom?







Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

formulering lesdoelen 
Voorbeeld van een goed lesdoel op leerkrachtniveau


De leerlingen kunnen (een x-aantal van) de volgende kenmerken over het Nederlandse landschap noemen:
     - 80% van de NL woont in stedelijk gebied, met name de Randstad
     - de Randstad ligt in West-Nederland, waaronder Amsterdam,   
     Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Leiden
     - ruim 10% van NL is bebouwd, de rest is gras, akker of natuur.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

formulering lesdoelen

  • lesdoelen op leerlingniveau -> globaal / zoals je het in de klas met de kinderen kort deelt
  • lesdoelen op leerkrachtniveau -> nauwkeurige formulering / ook benoemen wat je precies wenst dat kinderen mbt kennis en vaardigheden aan einde van de les beheersen. Vermijd hier woordjes als: wat, waar, wanneer, hoe, waarom, e.d. 
  • kortom: specifiek en realistisch formuleren!!


Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden lesdoelen
  • de kinderen kunnen aan het einde van de les het tijdvak 'jagers en boeren' op een voorgedrukte tijdbalk inkleuren en duidelijk de periode in de balk markeren: 3000-3300 voor Chr. de periode  waarin het trechterbekervolk in het huidige Drenthe hun hunebedden bouwde.
  • de kinderen kunnen aan het einde van de les verwoorden dat het trechterbekervolk grafmonumenten bouwde, zodat er grafgiften (zoals potten met voedsel, gereedschap, kleding, etc.) mee konden worden gegeven aan de overledene voor in het leven na de dood.  
  • de kinderen kunnen aan het einde van de les in een tekening beredeneren/uitleggen  dat de eerste boeren in Drenthe met behulp van ossen, menskracht, houten stammetjes, gladde huiden en zand enorme stenen (draagstenen en dekstenen) op elkaar konden plaatsen waardoor een grafkamer ontstond.  

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kortom ... 
1. eerst het onderwerp kiezen en je daar grondig in verdiepen.
2. daarna: beginsituatie bepalen - lesdoelen formuleren - uitwerken van lesopzet en werkvormen

Door in het lesdoel precies te benoemen wat je wilt dat de kinderen op het eind kunnen, zet je jezelf in alle fases beter klaar. Je moet zelf scherp hebben wat je wil dat ze kunnen noemen, dan zal jij in je ontwerp, instructie en feedback tijdens de les gerichter zijn.
Rendement wordt enorm verhoogd als je werkt vanuit specifieke lesdoelen!



Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tot slot: laat hier een correct geformuleerd lesdoel (op leerkrachtniveau!) voor in de midden- of bovenbouw achter. Maakt niet uit voor welk vak of onderwerp.
Pas de tips uit de voorgaande dia's toe!

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 50 - Video

Deze slide heeft geen instructies