les 1 P3

intro P3
Programme
Test
Skills
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

intro P3
Programme
Test
Skills

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stof P3
Past simple
Present perfect
Trappen van vergelijking
Bijvoeglijke vnw/bijwoorden

Stof P2
Present simple
Present continuous
Past simple
Meervoud
Bijv. naamwoorden/bijwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ik heb een redelijke beheersing van de Engelse grammatica tot nu toe
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
welke zin is present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
A
ww + - ed
B
shit = bij she/he/it : ww +-(e)s
C
vorm van to be + ww+-ing

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous:

Wat geef je aan met de present continuous?
A
Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
B
Iets dat nu aan de gang is.
C
Iets dat is gebeurd in het verleden.
D
Iets dat nog gaat komen

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous:
Pick the present continuous.
A
We are eating lunch at the cafeteria.
B
They have eaten lunch at the cafeteria before.
C
She ate lunch at the cafeteria.
D
He has eaten lunch at the cafeteria.

Slide 9 - Quizvraag

Present continuous
1. aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz.
2. aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.
3. irritatie aan te geven
Maak de present continuous door: vorm van 'to be' (am/is/are) + ww+ ing
Susanne is singing right now
Present Continuous:

Wat is de regel van de present continuous?
A
ww+ - ed
B
shit = ww+-s
C
vorm van to be + ww+-ing

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple:

Wat zijn de signaalwoorden van de Past Simple?
A
Tomorrow, next week, in 2025,
B
Last month, yesterday, a month ago, in 2012
C
Today, now,
D
again, always, constantly

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Past simple
Wanneer gebruik je de past simple.
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

PAST SIMPLE:
Welke zin gebruikt de Past Simple?

A
Did you eat eggs for breakfast yesterday?
B
Do you always eat breakfast in the morning?
C
Have you eaten breakfast yet?
D
Has she seen the movie?

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen meervoud?
A
men
B
women
C
sheep
D
foot

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van 'tooth'?
A
tooth
B
tooths
C
tooth's
D
teeth

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van:
Party
A
Partys
B
Party's
C
Parties
D
Partays

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

She was chewing loudly.
Is loudly een adverb of een adjective?
A
adverb
B
adjective

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Word order
adverbs of frequency plaats je:
A
na to be/voor het hoofdwerkwoord
B
na to be en een hoofdwerkwoord
C
voor to be/na een hoofdwerkwoord
D
voor to be en een hoofdwerkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives & adverbs: They are sitting ........ with their phones
A
silent
B
silently

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which ones are examples of adjectives?
A
run, play, sing, go
B
I, you, he, she, we, they
C
red, big, nice, cute
D
first, second, third

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik heb een redelijke beheersing van de Engelse grammatica tot nu toe
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Deze slide heeft geen instructies