Grammar recap File 5 - GT2

Aims
At the end of this lesson:
- you know how to use the degrees of comparison
- you know when to use an adjective or adverb
- you know how to form a plural

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolvmbo g, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Aims
At the end of this lesson:
- you know how to use the degrees of comparison
- you know when to use an adjective or adverb
- you know how to form a plural

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparative
I am bigger than you.
This house is larger than mine.
Jack's car is faster than ours.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Superlative
My grandfather is the oldest in the family.
The Mt. Everest is the highest mountain.
Neptune is the coldest planet in our solar system.

Slide 3 - Tekstslide

Burj Khalifa is het hoogste gebouw op de wereld.
Comparative
In het Nederlands is het de vergrotende trap
- groter dan
- kleiner dan
Comparative
Je kan aan het woordje than herkennen dat het om de comparative gaat
- bigger than
- smaller than

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Superlative
In het nederlands is dit de overtreffende trap
- Grootste
- Kleinste
Superlative
In het Engels is dit
- Biggest
- Smallest

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling regels
De spelling van het bijvoeglijknaamwoord verandert als:
- Het eindigt op -e. Dan voeg je alleen +r of +st toe
- Het eindigt op één korte klinker (a,e,o,i,u) + één medeklinker dan verdubbel je de medeklinker +er of +est
- Het eindigt op een medeklinker +y dan wordt het-ier of -iest

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LET OP
Heeft het meer dan 3 lettergrepen dan gebruik je MORE en MOST
He is more dangerous than Jack.
John is the most dangerous man I know.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LET OP - vervolg
Sommige varianten zijn onregelmatig.
Good/well - better - best
Bad/ill - worse - worst

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef de vergrotende en overtreffende trap van: small

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef de vergrotende en overtreffende trap van pretty.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vergrotende en overtreffende trap van:
important

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives
Een adjective is in het Nederlands een bijvoeglijk naamwoord.
Je gebruikt een adjective om een zelfstandig naamwoord te omschrijven.
Voorbeeld: She is beautiful

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adverbs
 Een adverb is in het Nederlands een bijwoord.
Een adverb zegt iets over de manier waarop iets gebeurt of plaatsvindt.
Voorbeeld: She sings beautifully

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adverbs
  • You make and adverb by adding -ly to the word:
  • He walked quickly (hoe)
  • She buys a magazine weekly (wannneer)
  • She is really crazy (nadruk)
Zegt iets over een werkwoord, een bijvoegelijk naamwoord of een andere adverb

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adverbs
Exceptions:
- easy > easily
- horrible > horribly
automatic > automatically

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjective

quick
bad
slow
careful
heavy
easy
Adverb

quickly
badly
slowly
carefully
heavily
easily

Slide 16 - Tekstslide

Naarmate je meer naar beneden gaat, zie je dat de spelling verandert. Meer uitleg in volgende slide.
Ezelsbruggetje
Slaat het woord terug op een zelfstandig naamwoord? 
I
I
Ja       Nee
 /             \
Adjective         Adverb

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct sentence
A
She sings beautifully
B
She sings beautiful

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct sentence
A
She talks real fast
B
She talks really fast

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct sentence
A
She buys a book week
B
She buys a book weekly

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the correct form:
My son is very ...... (smart)

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

My mother is ...... acting kind. (strange)

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verdere uitzonderingen?
Eindigt de noun op een s? (of een ‘s’ klank) dan voeg je +es toe. VB: Bus, buses.

Eindigt de noun op een y? dan verander je de y in +ies. VB: party, parties.


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the plural form:
Church

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the plural form:
Person

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the plural form:
Apple

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the plural form:
Sheep

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aims
At the end of this lesson:
- you know how to use the degrees of comparison
- you know when to use an adjective or adverb
- you know how to form a plural

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En, snap je alles?
A
Ja
B
Nee
C
Na extra oefenen wel

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies