3.2.5. Algemene geneesmiddelenkennis

Anatomie, Fysiologie en Pathologie 


Week 47
3.2.5.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Anatomie Fysiologie PathologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Anatomie, Fysiologie en Pathologie 


Week 47
3.2.5.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom


Deze les: Geneesmiddelenkennis

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geneesmiddelen

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een geneesmiddel?
Wat weet je over geneesmiddelen: woordweb maken op bord

Lesindeling
-Wat wordt er de komende weken van je verwacht?
Wat  mag je van de docent verwachten?
-Medicijnlijst bespreken (Cumlaude)
-Theorie Algemene geneesmiddelen-
kennis incl. opdrachten
- Oefentoets Kennistoetsenbank 
(eenmalig)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geneesmiddelen
Geneesmiddelenwet:  Geneesmiddelen zijn stoffen die bestemd zijn om ziekten te genezen of te voorkomen
  • Herstellen/verbeteren/wijzigen van orgaan functioneren
  • Hulp bij stellen van medische diagnose

Register Verpakte Geneesmiddelen (RVG) of het Europese Register
  • Medicijn moet werkzaam zijn bij bepaalde ziekte
  • Medicijn is in aanbevolen dosering niet schadelijk

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Filmpje ter introductie op het onderwerp. Verschillende deelonderwerpen komen deze weken aan bod. Denk aan werking, naamgeving, waar te halen. etc.
Het gaat in deze module nog niet om de werking van aspirine maar wel om werking in het algemeen van diverse gm.
Verkrijgbaarheid
  1. UR-middelen: Uitsluitend Recept geneesmiddelen

  2. UA-middelen: Uitsluitend Apotheek geneesmiddelen

  3. UAD-middelen: Uitsluitend Apotheek en Drogist geneesmiddelen

  4. AV-middelen: Algemeen verkrijgbare geneesmiddelen (OTC)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamgeving
Een medicijn heeft 3 verschillende namen:
  1. Chemische naam: van de chemische stof
  2. Stofnaam: internationaal bekende naam
  3. Merknaam: specialiténaam, 'fantasienaam'

Bijvoorbeeld paracetamol:
para-acetylaminofenol -> paracetamol -> ? (merknaam)

Slide 8 - Tekstslide



Paracetamol is sinds 1893 internationaal op de markt. Het is zonder recept verkrijgbaar onder de merknamen Daro paracetamol vloeibaar voor kinderen, Kinderparacetamol, Panadol, Pinex, Sinaspril-Paracetamol en het merkloze Paracetamol 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Merk- en stofnaam
  • Farmaceuten hebben een patent op een medicijn (=/- 10 jaar)
  • Hierna mogen ook andere fabrikanten het medicijn maken.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Merk- en stofnaam
  • De huisartsen in Nederland schrijven zo veel mogelijk voor op stofnaam. (preferentiebeleid)
  • Bij een medische noodzaak voor een spécialité schrijft de arts mn op het recept. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Merk- en stofnaam
  • Wat betekenen de volgende afkortingen?
    ®™

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht: Zoek van onderstaande geneesmiddelen (merknaam) de generieke naam op (stofnaam) en zet erbij wat voor soort geneesmiddel het is.
1. Losec
2. Primperan
3. Sintrom
4. Lasix

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden
1. Losec- omeprazol-maagzuurremmer
2. Primperan-metoclopramide-tegen misselijkheid
3. Sintrom-acenocoumarol-vitamine K. antagonist/bloedverdunner
4. Lasix-furosemide-diuretica

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Behandelingsmethoden
  1. Causale behandeling: Bestrijdt oorzaak van ziekte (bijv. infectie)
  2. Symptomatische behandeling: Bestrijdt alleen klachten of ziekteverschijnselen (bijv. palliatieve behandeling)
  3. Substitutiebehandeling: Vult stoffen aan die het lichaam niet zelf (meer) maakt (bijv. insuline/vitamines/ijzer)
  4. Preventieve/profylactische behandeling: Voorkomt ziekten (bijv. griep)
  5. Diagnostisch gebruik: Vaststellen aard van aandoening (bijv. laxeermiddel bij endoscopie)

Slide 15 - Tekstslide

Palliatieve behandeling is gericht op het verlichten van het lijden van een mens, niet op de genezing (vaak bij mensen die gaan overlijden en bij wie er geen kans op genezing meer is)
Vit K is een voorbeeld van
A
een profylaxe
B
substitutie
C
symptoombestrijder

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Paracetamol is een voorbeeld van
A
causale werking
B
symptoombestrijder
C
profylactische werking

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Miconazolnitraatzalf bestrijding van schimmelinfectie. Is een voobeeld van.....
A
curatieve werking
B
symptoombestrijding
C
preventieve werking

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

contrastvloeistof. Is een voorbeeld van......
A
Placebo-effect
B
Stellen van een diagnose
C
symptoombestrijding

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Toedieningswijzen
A .Systemische toediening:
  • Enteraal (oraal, rectaal, sublinguaal)
  • Parenteraal (transdermaal, injectie)
    B. Lokale toediening:
  • Lokaal (oog-/oor druppels,  inhalatie)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geneesmiddelen
Toedieningswegen en toedieningsvormen
  • Oraal: Tabletten, dragees, capsules, sublinguaal, drankjes, druppels
  • Rectaal: Zetpil (suppositorium), klysma
  • Cutaan: Crèmes, zalven, pleisters, gels
  • Slijmvliezen: Spoeling, druppels sprays, crèmes, tabletten
  • Longen: Spray, druppels, inhalatiespray (aerosolen), poederinhalator, inhalatievloeistof
  • Parenteraal: Intraveneus, intramusculair, subcutaan, pleister

Slide 22 - Tekstslide

Voor- en nadelen?

Nadeel van gm in drank: er kan snel bacteriegroei ontstaan (bederf)



  1. Indicatie
  2. Contra-indicatie (relatief en absoluut)
  3. Interactie
  4. First-pass-effect
  5. Bloedspiegel
  6. Minimaal effectieve concentratie
  7. Therapeutische breedte
  8. Halfwaardetijd
  9. Cumulatie
  10. Therapietrouw/Compliance
  11. Placebo
  12. Polyfarmacie
  13. Pseudodubbelmedicatie
  14. Farmacogenetica 
Moeilijke begrippen

Slide 23 - Tekstslide

Laat studenten mbv boek de begrippen uitzoeken.  12 en 13 staan niet in het boek. Hiervoor mag internet gebruikt worden. 



  1. Indicatie
  2. Contra-indicatie (relatief en absoluut)
  3. Interactie
  4. First-pass-effect
  5. Bloedspiegel
  6. Minimaal effectieve concentratie
  7. Therapeutische breedte
  8. Halfwaardetijd
  9. Cumulatie
  10. Therapietrouw/Compliance
  11. Placebo
  12. Polyfarmacie
  13. Pseudodubbelmedicatie
  14. Farmacogenetica



  1. Reden van gebruik
  2. Patiëntgebonden reden om een middel niet te gebruiken.
  3. Geneesmiddelen die elkaars werking beïnvloeden. 
  4. Eerste afbraak door lever*
  5. Concentratie medicijn in bloed
  6. Minimale bloedspiegel nodig voor effect
  7. Verschil tussen werking en vergiftiging
  8. Halvering van concentratie in bloed*
  9. Opstapeling van medicijn in bloed
  10. Nauwkeurigheid van gebruik medicijn
  11. Toediening zonder werkzame stoffen
  12. Chronisch gebruik van 5 of meer geneesmiddelen.
  13. Gebruik van geneesmiddelen naast een ander geneesmiddel met dezelfde werking. 
  14. Hoe het lichaam op het geneesmiddel reageert. 

Moeilijke begrippen

Slide 24 - Tekstslide

De * verwijzen naar dia 13 of 14
Opname van een geneesmiddel noemen we
A
Distributie
B
Transport
C
Eliminatie
D
Absorptie

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De eerste passage van medicatie door de lever noemen we
A
First pass effect
B
Halfwaarde tijd
C
Resorptiesnelheid
D
Eliminatie

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De tijd die nodig is om de concentratie met de helft te verminderen noemen we?
A
First pass effect
B
Halfwaarde tijd
C
Resorptiesnelheid
D
Eliminatie

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voeding en geneesmiddelen kunnen elkaar onderling beïnvloeden. Dat noemen we?
A
Resistentie
B
Interactie
C
Cumulatie
D
Gewenning

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent cumulatie?
A
opeenhoping van een bepaald medicijn
B
allergische reactie
C
dat je verslaaft bent aan een medicijn

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je het als twee medicijnen elkaar beïnvloeden?
A
Gewenning
B
Interactie
C
Allergie
D
Verslaving

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Dit kan op verschillende manieren:
-Maak de opdrachten passend bij dit onderwerp in Cumlaude
-Maak (eenmalig) de toets in de kennistoetsenbank
-Oefen via Gimkit (zie link volgende dia) 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Dit kan op verschillende manieren:
-Maak de oefentoets in Cumlaude.
-Maak de opdrachten passend bij dit onderwerp in Cumlaude
-Maak (eenmalig) de toets in de kennistoetsenbank
-Oefen via Gimkit (zie link volgende dia) 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Link

Deze slide heeft geen instructies