Tekstverbanden en signaalwoorden TL havo

Hoofdstuk 1.3 Lezen
Lesdoel:
We weten welke tekstverbanden + signaalwoorden er zijn en hoe we de hoofdgedachte in een tekst vinden.

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1.3 Lezen
Lesdoel:
We weten welke tekstverbanden + signaalwoorden er zijn en hoe we de hoofdgedachte in een tekst vinden.

Slide 1 - Tekstslide

Voor de herkansing:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.

- Ik ken de volgende tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden: opsommend, tijdsvolgorde, tegenstellend,  concluderend en samenvattend
havo kent ook: uitleggend, redengevend, vergelijkend

- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

Slide 2 - Tekstslide

Voor de herkansing:
- Ik weet hoe ik de hoofdgedachte in een tekst vind

- Ik weet dat de hoofdgedachte bepaald wordt door de tekstsoort:
informatieve tekst > feiten
betogende tekst > meningen en argumenten


Slide 3 - Tekstslide

De hoofdgedachte vind je:
A
In de inleiding of de kern
B
In de inleiding of het slot
C
In de kern of het slot
D
In de laatste zin

Slide 4 - Quizvraag

De hoofdgedachte geeft antwoord op de volgende vraag:
A
Wat is het belangrijkste dat over het onderwerp wordt gezegd?
B
Wat is de mening van de schrijver?
C
Wat is de kernzin?
D
Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 5 - Quizvraag

Tekstverbanden

Slide 6 - Woordweb

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 7 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 8 - Tekstslide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- opsommend verband

- tijdsvolgorde verband

- tegenstellend verband
- concluderend verband

- uitleggend verband

- redengevend verband

- vergelijkend tekstverband



Slide 9 - Tekstslide

Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
Tijdsvolgorde
B
Opsommend
C
Tegenstellend

Slide 10 - Quizvraag

Mevrouw Verschoor geniet van goede muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
Tegenstellend
B
Opsomming
C
Tijdsvolgorde

Slide 11 - Quizvraag

Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
Opsomming
B
Samenvattend
C
Tijdsvolgorde

Slide 12 - Quizvraag

Het concluderend verband 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. 
Signaalwoorden: dus, kortom, dat houdt in ...

Voorbeeld: 
Kortom, het is belangrijk om je huiswerk te maken.

TL gaat nu verder met 1.3 opdracht 2, 4, 5 

Slide 13 - Tekstslide

UITLEGGEND VERBAND H

Een uitleggend verband  is een zins- of alineaverband dat een verklaring tussen zinnen of alinea's aanduidt.

Signaalwoorden die zo'n verband aanduiden zijn: zoals, dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter toelichting 

Trainers zoals Van Gaal zijn er maar weinig.


Slide 14 - Tekstslide

REDENGEVEND VERBAND H

Een redengevend verband geeft aan

waarom iemand iets doet of vindt (de reden).

Signaalwoorden:

- want - omdat - daarom - immers - namelijk -

de reden hiervoor is 

Slide 15 - Tekstslide

VOORBEELD

redengevend verband

Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,

want ik heb er niet goed voor geleerd.


De reden van het slechte cijfer is

dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.


Slide 16 - Tekstslide


Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 17 - Tekstslide

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
uitleggend verband
B
redengevend verband
C
concluderend verband
D
opsommend verband

Slide 18 - Quizvraag

Ik hou erg van pasta, zoals macaroni, tagliatelli en fusilli.
A
uitleggend verband
B
redengevend verband
C
concluderend verband
D
opsommend verband

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een uitleggend en een redengevend verband?

Slide 20 - Open vraag

Hij is even aardig als zijn broer.
A
uitleggend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband
D
opsommend verband

Slide 21 - Quizvraag

Hij heeft last van zijn grote teen, tevens heeft hij last van zijn kleine.
A
uitleggend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband
D
opsommend verband

Slide 22 - Quizvraag

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Vergelijkend

Opsommend
Evenals
Zoals
Verder
Ook

Slide 23 - Sleepvraag

Wat snap je nog niet zo goed?

Slide 24 - Open vraag